ECLI:NL:CRVB:2013:1473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
11-3592 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag Wet Wajong en eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had op 10 mei 2011 geoordeeld dat de aanvraag van betrokkene, die op 28 augustus 2010 was ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), niet als een verzoek om terug te komen op een eerder besluit kon worden beschouwd. Betrokkene had eerder, in 1997, een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidwet (AAW), die was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de inkomenseis. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van 2010 betrekking had op een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag dan de datum die in de eerdere beslissing was genomen, en dat er geen sprake was van een herhaalde aanvraag.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de aanvraag van 2010 gezien moet worden als een verzoek om terug te komen op de eerdere beslissing. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de aanvraag van betrokkene niet als herhaalde aanvraag kan worden beschouwd, omdat deze betrekking heeft op een eerdere datum van arbeidsongeschiktheid die nog niet was beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere beslissing niet inging op de vraag of er eerder arbeidsongeschiktheid bestond en dat de aanvraag van 2010 dus een nieuwe aanvraag is.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/3592 WAJONG
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 mei 2011, 11/871 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. E. ’t Jong, werkzaam bij Juridisch Steunpunt te Hilversum, een reactie ingezonden waarop appellant heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2013. Namens appellant is verschenen A.M.M. Schalkwijk. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. ’t Jong.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene, geboren 6 september 1973, heeft ten gevolge van een val van een dak op
1 december 1994 verschillende fracturen opgelopen.
1.2. Op 19 december 1996 heeft betrokkene een meldingsformulier Algemene
Arbeidsongeschiktheidwet (AAW) ingediend, waarop hij heeft ingevuld dat hij vanaf
2 december 1994 geheel arbeidsongeschikt is.
1.3. Na arbeidskundige beoordeling door arbeidsdeskundige J. Wierda, waarbij gebruik werd
gemaakt van een medisch onderzoeksrapport van verzekeringsarts W. Eikendal van
15 augustus 1996 in het kader van re-integratie, heeft appellant bij besluit van 18 april 1997 geweigerd betrokkene in aanmerking te brengen voor een AAW-uitkering omdat betrokkene niet voldoet aan de inkomenseis. Tegen die beslissing zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4. Betrokkene heeft op 28 augustus 2010 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk
en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). In de aanvraag heeft betrokkene gemeld dat hij op zijn zeventiende jaar reeds psychisch arbeidsongeschikt, en vanaf 2 december 1994 fysiek arbeidsongeschikt is.
2.1. Bij besluit van 14 oktober 2010 is betrokkene bericht dat zijn aanvraag van 28 augustus 2010 is beschouwd als een verzoek om terug te komen op het eerdere besluit van 18 april 1997, terwijl er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Op basis van de aanwezige informatie is besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen.
2.2. Bij besluit van 24 februari 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 14 oktober 2010 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts van mening is dat geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangedragen die bij de beslissing in 1997 al niet reeds bekend waren.
3.Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft overwogen dat de thans voorliggende aanvraag, die ook betrekking heeft op de psychische klachten van betrokkene, betrekking heeft op een veel eerder gelegen arbeidsongeschiktheidsdag dan
2 december 1994, welke datum bij de eerdere AAW-beslissing als uitgangspunt was genomen. Volgens de rechtbank is bij de onderhavige aanvraag op grond van de Wet Wajong geen sprake van een verzoek om terug te komen op een eerder besluit dan wel van een herhaalde aanvraag.
4.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de aanvraag van 2010, gezien het feit dat in het verleden een volledige beoordeling heeft plaatsgevonden, niet anders gezien kan worden dan als een verzoek om terug te komen van de eerdere beslissing.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Uit het besluit van 18 april 1997 blijkt dat aan die beslissing ten grondslag ligt een aanvraag om AAW-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid vanaf 2 december 1994. Bij dat besluit is niet beslist omtrent het mogelijk bestaan van eerdere arbeidsongeschiktheid. Noch de in het besluit van 18 april 1997 genoemde grondslag – het niet voldoen aan de inkomenseis – noch de rapportages van verzekeringsarts Eikendal en arbeidsdeskundige Wierda bieden enig aanknopingspunt voor een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor de brief die de arbeidsdeskundige Wierda op 21 februari 1997 aan betrokkene heeft gezonden. De aanvraag was er ook niet op gericht om de arbeidsongeschiktheid op een eerdere datum dan 2 december 1994 te beoordelen. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 30 januari 2009 (LJN BH2447) heeft geoordeeld moet een zodanige tweede aanvraag niet worden beschouwd als herhaalde aanvraag maar als een nieuwe aanvraag. Immers de tweede aanvraag heeft betrekking op een veel eerder gelegen eerste arbeidsongeschiktheidsdag die nog niet door appellant was beoordeeld. De situatie van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet zich hier dan ook niet voor.
5.2.
Het ter zitting gedane beroep op de uitspraak van de Raad van 8 mei 2009 (LJN BI3595) leidt niet tot een ander oordeel reeds op de grond dat in die uitspraak sprake was van een herhaalde beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op (vrijwel) dezelfde datum.
5.3.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit wat betreft motivering en voorbereiding een zodanig inadequate reactie op het verzoek van betrokkene is dat het niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het bestreden besluit terecht vernietigd.
5.4.
Ter voorlichting van betrokkene merkt de Raad nog op dat dit oordeel niet meebrengt dat hij thans met ingang van de door hem gewenste datum rechten op grond van de Wet Wajong zal kunnen doen gelden, maar wel dat appellant hierover in overeenstemming met de opdracht van de rechtbank nog een nieuw besluit dient te nemen.
6.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) S. Aaliouli

EH