ECLI:NL:CRVB:2013:1471

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
11-2498 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering en de arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt acht, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het bestreden besluit was genomen naar aanleiding van een bezwaar van appellante tegen een eerdere beslissing van het Uwv, waarin haar een WGA-uitkering was toegekend met ingang van 22 februari 2010.

De Centrale Raad heeft vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden of medische gegevens heeft overgelegd die tot een ander oordeel kunnen leiden. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad verwijst naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en concludeert dat er geen nieuwe medische feiten zijn die een herziening van de arbeidsbeperkingen rechtvaardigen.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de belasting van de geduide functies, ondanks bepaalde signaleringen, de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De Raad ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen, aangezien de bestaande rapportages voldoende inzicht geven in de situatie van appellante. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/2498 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
21 maart 2011, 10/3904 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Verkijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verkijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Er wordt thans volstaan met het volgende.
1.2. Bij besluit van 24 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 februari 2010, waarin het Uwv aan appellante met ingang van
22 februari 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft toegekend, ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt - kort samengevat - dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de bij appellante vastgestelde beperkingen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat bij de beoordeling informatie is betrokken van de behandelend sector. Hieruit kan niet worden afgeleid dat er op 22 februari 2010 sprake was van ernstiger beperkingen dan door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rapportage van 7 februari 2011 gemotiveerd dat onder andere de rapportage van Heliomare van 7 januari 2011 geen nieuwe feiten en omstandigheden oplevert waardoor de FML bijstelling behoeft. Ten aanzien van het arbeidskundige oordeel overweegt de rechtbank dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk heeft toegelicht waarom de geduide functies, ondanks de gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van haar belastbaarheid, voor appellante geschikt zijn.
3.
Appellante heeft in hoger beroep haar beroepsgronden herhaald. Zij stelt zich op het standpunt dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De aard van de diagnoses die bij haar zijn gesteld, kunnen volgens haar niet tot een andere conclusie leiden. Daarnaast heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met haar levensgeschiedenis. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij onder andere rapportages van cardioloog F.C. Visser van 20 en
27 april 2011 en van Alexander Calder arbeidsintegratie van 10 november 2011, overgelegd. Ter zitting heeft appellante de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
4.
Het Uwv stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd. Verwezen wordt naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van
23 september 2010, 18 juli 2011, 29 juli 2011 en 1 december 2011. De diagnose Chronische vermoeidheidssyndroom (CVS) en de ingediende medische gegevens voegen geen nieuwe medische feiten toe voor bijstelling van de arbeidsbeperkingen. Met de reeds lang bekende hartkloppingen werd reeds voldoende rekening gehouden in de FML (waarin beperkingen zijn opgenomen op onder meer de items deadlines, tempo, koude, dynamische bewegingen en een urenrestrictie van 4 uur per dag).
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak slaagt niet. Appellante heeft in hoger beroep geen gronden of medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel kunnen leiden. Het Uwv heeft voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellante. Uit de rapportage van verzekeringsarts van 4 december 2009 blijkt dat er in 2008 door de reumatoloog minimale artrose aan de nek en enkels is vastgesteld. Bij lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts zijn er geen aanwijzingen gevonden voor verminderde kracht aan de handen in absolute zin. Wel zijn alle zware krachtfuncties met de arm/hand beperkt volgens de verzekeringsarts, vooral in het heffen boven schouderniveau en qua piekbelasting. Tevens dienen langdurig gedwongen houdingen of standen met de arm vermeden te worden en zijn hoogfrequente extreme armbewegingen niet toegestaan. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante laten onderzoeken door reumatoloog G.H.C. Schardijn. Schardijn komt in zijn rapport van 20 mei 2010 tot de conclusie dat appellante voldoet aan de criteria voor het CVS en dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellante uitvoerig en zorgvuldig heeft verwoord. Daarnaast acht hij beperkingen aanwezig ten aanzien van hoofdbewegingen en
’s nachts werken. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 21 mei 2010 de FML aangepast in overeenstemming met de bevindingen van Schardijn.
5.3.
In de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 29 juli 2011 en 1 december 2011 wordt ten aanzien van de in hoger beroep ingediende stukken inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen sprake is van nieuwe medische feiten ten aanzien van de datum in geding. De rechtbank heeft dan ook op juiste gronden geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek van het Uwv zorgvuldig is en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid en de volledigheid van de bij appellante vastgestelde belastbaarheid en beperkingen in de FML van 21 mei 2010. Er is dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
5.4.
Eveneens heeft de rechtbank juist geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd waarom de belasting van de geduide functies, ondanks bepaalde signaleringen, de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de rapporten van 23 juni 2010 en 29 oktober 2010 de signaleringen inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd toegelicht.
5.5.
Uit hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.I. van der Kris en
J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. Heeremans

EH