In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de WW-uitkering van appellant, die als zelfstandige werkzaam was. Het Uwv had eerder besloten dat appellant een te hoog voorschot op zijn WW-uitkering had ontvangen en vorderde een bedrag van € 9.015,50 terug. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Roermond bevestigde dit besluit, maar appellant ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 3 juli 2013 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J.M.M. Fuchs. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv niet gehandhaafd kon worden, omdat het in strijd was met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat het Uwv bij de vaststelling van de inkomsten van appellant als zelfstandige terecht de inkomsten over de periode van 7 april 2008 tot en met 5 april 2009 had betrokken, maar dat het besluit van 14 oktober 2011 vernietigd moest worden.
De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.416,- bedragen. De uitspraak van de Raad houdt in dat het beroep tegen het besluit van 14 oktober 2011 gegrond is verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 13 juli 2012 ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.