ECLI:NL:CRVB:2013:1409
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2013, wordt het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Maastricht behandeld. Appellant, die als uitzendkracht werkzaam was als productiemedewerker, had zich op 8 mei 2008 ziek gemeld vanwege pijnklachten aan zijn rechterbovenbeen. Na een aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 13 januari 2010, werd vastgesteld dat appellant zowel lichamelijke als geestelijke beperkingen had. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een WGA-uitkering toe met een arbeidsongeschiktheid van 100% vanaf 6 mei 2010.
Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop een bezwaarverzekeringsarts de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aanpaste, maar het Uwv handhaafde het eerdere besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig was en dat er een goede kans op herstel was. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden en voegde daaraan toe dat het aantal dagloondagen ten onrechte op 120 was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv over alle benodigde medische informatie beschikte en dat het onderzoek zorgvuldig was. De Raad bevestigt dat de definitie van 'dagloondagen' in de Wet WIA geen uitzondering voor feestdagen maakt, en dat de stelling van appellant over de duurzaamheid van zijn arbeidsongeschiktheid niet onderbouwd is. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.