ECLI:NL:CRVB:2013:1408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
12-1281 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Retentiebonus en toerekening aan perioden in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toerekening van een retentiebonus aan bepaalde perioden in het kader van de Werkloosheidswet (WW). De zaak betreft een geschil tussen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) en een betrokkene die als technisch directeur werkzaam was bij [naam werkgever 1]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de retentiebonus van € 35.000,- aan de perioden van de WW kon worden toegerekend, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd.

De betrokkene had ingestemd met een regeling waarbij hij medewerking verleende aan een reorganisatie in ruil voor de retentiebonus. De Raad oordeelde dat de aard van de retentiebonus en de gemaakte afspraken met [naam werkgever 1] niet toelaten dat deze bonus wordt toegerekend aan de perioden zoals bedoeld in artikel 64 van de WW. De bonus was bedoeld om de betrokkene aan de onderneming te binden tot een bepaalde datum en kon daarom niet worden gezien als loon dat in de relevante perioden verschuldigd was.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep van de appellant slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank diende te worden vernietigd. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de betrokkene geen recht had op de retentiebonus in het kader van de WW. De uitspraak benadrukt het belang van de specifieke afspraken tussen werkgever en werknemer bij de beoordeling van de toerekening van loon in het kader van de WW.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1281 WW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 januari 2012, 11/3241 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. W.J.A. Vis een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer. Betrokkene en mr. Vis zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene is als technisch directeur werkzaam geweest in dienst van [naam werkgever 1] ([naam werkgever 1]). Hij is tevens gelijktijdig zelfstandig bevoegd statutair bestuurder van [naam werkgever 1] geweest. In 2010 is door de algemene vergadering van aandeelhouders het initiatief genomen om betrokkene als statutair bestuurder te ontslaan. Betrokkene heeft zich daartegen verzet en een concept-overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst per
31 december 2010 voorgesteld. In reactie hierop heeft A. Zoomers, als zelfstandig bevoegd bestuurder aangesteld om een noodzakelijke reorganisatie van [naam werkgever 1] op te zetten en uit te voeren, betrokkene de volgende regeling voorgesteld:
“ Vanwege het belang dat ik hecht aan de continuïteit van [naam werkgever 1] en, in het verlengde daarvan, aan jouw medewerking aan het reorganisatieplan, wil ik je het volgende voorstellen:
1.
Jij schort het zoeken naar een baan op tot 31 maart 2011 en verleent aan de reorganisatie en ook aan de voorbereiding daarvan je volledige medewerking.
2.
Als compensatie daarvoor ontvang je op 31 maart 2011 een retentiebonus van
€ 35.000,-.
3.
Mocht je 6 maanden na 31 maart 2011 nog in dienst zijn dan stort je de retentiebonus terug.
4.
Voor de periode tot 31 maart 2011 geldt een ontslagvergoeding van één jaarsalaris voor het geval dat de onderneming tot ontslag zou overgaan zonder dringende reden.”.
1.2.
Betrokkene heeft op 22 november 2010 met deze regeling ingestemd en zijn werkzaamheden ten behoeve van de reorganisatie eind december 2010 afgerond en zijn uitvoerende taken als technisch directeur voortgezet.
1.3.
Op 14 februari 2011 is het faillissement van [naam werkgever 1] uitgesproken. De curator heeft diezelfde dag betrokkene ontslag aangezegd en hem verzocht zijn werkzaamheden gedurende de opzegtermijn te blijven verrichten. Betrokkene heeft dat gedaan tot 28 maart 2011, de dag waarop hij in dienst is getreden van [naam werkgever 2]
1.4.
Bij besluit van 6 mei 2011 heeft appellant betrokkene in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). Beslissend op het bezwaar tegen dit besluit heeft appellant bij besluit van 26 augustus 2011 (bestreden besluit) bepaald dat appellant geen recht heeft op overneming van de retentiebonus, omdat deze niet is toe te rekenen aan een tijdvak dat valt in de overnameperiode.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit wegens strijd met artikel 64 van de WW vernietigd en bepaald dat appellant de retentiebonus van € 35.000,- alsnog aan betrokkene dient te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank is de retentiebonus toe te rekenen aan een van de tijdvakken genoemd in artikel 64, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de WW.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de aard en strekking van de retentiebonus zozeer gerelateerd is aan het tijdstip van het nog in dienst zijn, of uit dienst gaan, dat deze niet is toe te rekenen aan een in artikel 64 van de WW genoemd tijdvak.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Voor het relevante wettelijk kader wordt verwezen naar onderdeel 5 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft terecht als uitgangspunt genomen dat de retentiebonus onder het begrip loon valt in artikel 64, eerste lid, van de WW. De periode waarover onbetaald gebleven loon in dit geval kan worden overgenomen omvat de periode van 13 weken voorafgaand aan 14 februari 2011 (de dag van opzegging) en de periode van 14 februari 2011 tot en met
27 maart 2011. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de retentiebonus aan deze perioden valt toe te rekenen.
4.3.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is er geen grond om de retentiebonus, gelet op haar aard en de inhoud van de daarover door [naam werkgever 1] en betrokkene gemaakte afspraken, toe te rekenen aan de in 4.2 genoemde perioden. Die bonus heeft niet alleen ten doel om de medewerking van betrokkene bij de voorbereiding en de uitvoering van een noodzakelijke reorganisatie te verzekeren maar bovenal, met het oog op de continuiteit van de onderneming, om betrokkene als technisch directeur nog aan [naam werkgever 1] te binden ten minste tot 31 maart 2011 en ten hoogste tot zes maanden na die datum. Dat betekent dat de bonus niet kan worden toegerekend aan een periode, gelegen voor het einde van de dienstbetrekking met [naam werkgever 1], en dus niet voor overneming in aanmerking komt. Dat de werkzaamheden ten behoeve van de reorganisatie al in december 2010 waren afgerond, maakt niet dat de bonus op dat moment al opeisbaar was en aan dat moment zou zijn toe te schrijven.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) D. Heeremans

EH