In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WAO-uitkering aan appellante. Appellante, die eerder een WAO-uitkering ontving, had een aanvraag ingediend wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid na een auto-ongeval. Het Uwv had de aanvraag afgewezen, omdat er geen sprake was van dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar het Uwv had het besluit gehandhaafd. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank de subjectieve beleving van haar klachten ten onrechte niet leidend had geacht voor de vaststelling van haar beperkingen. De Raad oordeelde dat de enkele subjectieve beleving van appellante onvoldoende was om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts, die stelde dat er geen toename van beperkingen was. De Raad concludeerde dat de medische gegevens geen aanknopingspunten boden om aan de juistheid van het standpunt van het Uwv te twijfelen. De Raad oordeelde verder dat het Uwv appellante terecht niet in aanmerking had gebracht voor een WAO-uitkering. Daarnaast werd er een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en kende appellante een schadevergoeding toe van € 1.500,-. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.