In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem met betrekking tot de weigering van kinderbijslag aan betrokkene, die in Nederland verblijft zonder een geldige verblijfsvergunning. Betrokkene, een Afghaanse vrouw, heeft in 2001 met haar partner en kinderen Nederland bereikt en heeft sindsdien verschillende procedures gevoerd om een verblijfsvergunning te verkrijgen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft haar aanvraag om kinderbijslag afgewezen op basis van het feit dat zij niet verzekerd is onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanwege het ontbreken van een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft de weigering van de Svb in stand gehouden, maar heeft in een latere uitspraak een deel van de besluiten van de Svb vernietigd, waarbij de Svb werd opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat de weigering van kinderbijslag aan betrokkene niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om de Svb te veroordelen tot schadevergoeding. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat betrokkene niet als verzekerde kan worden aangemerkt, omdat zij niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt. De Raad heeft ook overwogen dat de uitsluiting van de verzekering voor de AKW op basis van verblijfsstatus een legitiem doel dient en dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft op het gebied van sociale zekerheid.
De Raad vernietigt echter de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op het eerste kwartaal van 2009, omdat het besluit van de Svb in dat geval niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. De Raad herroept het besluit van de Svb voor dat kwartaal en veroordeelt de Svb in de proceskosten van betrokkene. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 24 juli 2013.