ECLI:NL:CRVB:2013:1368

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
11-3630 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Utrecht inzake schadevergoeding en proceskosten in AWBZ-zaak

In deze zaak heeft appellant, als executeur van de nalatenschap van [betrokkene], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had op 31 mei 2011 in een eerdere procedure beslist over een geschil met het Centraal Administratiekantoor (CAK) met betrekking tot de AWBZ. Appellant trok zijn hoger beroep in, maar verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en om vergoeding van proceskosten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 juli 2013 uitspraak gedaan.

De Raad overweegt dat op basis van artikel 8:73a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot schadevergoeding indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. Appellant heeft echter geen recht op schadevergoeding, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De Raad stelt vast dat de procedure in drie instanties in totaal niet langer dan vier jaar heeft geduurd, wat in lijn is met de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.

De Raad oordeelt verder dat appellant recht heeft op vergoeding van de proceskosten, omdat CAK volledig aan het bezwaar van appellant tegemoet is gekomen. De totale kosten van rechtsbijstand worden vastgesteld op € 944,-. De Raad wijst het verzoek tot schadevergoeding af, maar veroordeelt het CAK in de kosten van appellant. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak: 31 juli 2013
11/3630 AWBZ
Meervoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 mei 2011, 09/820 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam executeur] te [woonplaats executeur] als executeur van de nalatenschap van [betrokkene] (appellant)
Centraal Administratiekantoor (CAK)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 december 2012 is CAK aan het bezwaar van appellant tegemoetgekomen.
Bij brief van 17 december 2012 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken met gelijktijdig verzoek CAK te veroordelen in de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten. Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Partijen hebben zich beiden nader uitgelaten over de proceskosten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013. Appellant is verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door S.E. van Staalduine-Pronk.

OVERWEGINGEN

1.1. Artikel 8:73a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt.
1.2. Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking als onder 1.1 omschreven, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
1.3. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet zijn beide bepalingen van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2.1. Appellant heeft gewezen op de lange duur van de procedure en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Met betrekking tot dat verzoek overweegt de Raad als volgt.
2.2. De vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van appellant gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van appellant, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
2.3. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009 (LJN BH1009), is de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. In de uitspraak van 26 januari 2009 heeft de Raad verder overwogen dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren, terwijl doorgaans geen sprake zal zijn van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De in 2.2 vermelde criteria kunnen onder omstandigheden aanleiding geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten.
2.4. In dit geding heeft appellant tot het overlijden van [betrokkene] op 4 augustus 2009 als zijn gemachtigde opgetreden. Tot die datum was [betrokkene] degene die beschermd werd door artikel 6 EVRM, en niet appellant als zijn gemachtigde. Ten tijde van het overlijden van [betrokkene] op
4 augustus 2009 was geen sprake van het overschrijden van de redelijke termijn nu het bezwaarschrift door het CAK was ontvangen op 26 februari 2009.
2.5. Vanaf 4 augustus 2009 procedeert appellant in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [betrokkene]. De vraag of hij in die hoedanigheid in aanmerking komt voor schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, behoeft hier geen beantwoording nu deze termijn hier niet wordt overschreden. Tussen de aanvang van de termijn op 4 augustus 2009 en de einduitspraak in hoger beroep op 31 juli 2013 zijn geen vier jaar verstreken. Het verzoek van appellant wordt afgewezen.
3.
Voor een veroordeling in de proceskosten in beroep en in hoger beroep bestaat aanleiding nu CAK volledig aan het bezwaar van appellant is tegemoet gekomen. Na het overlijden van [betrokkene] op 4 augustus 2009 heeft appellant de procedure in beroep en hoger beroep voortgezet als executeur van de nalatenschap van [betrokkene]. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat in die hoedanigheid geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De tot 4 augustus 2009 gemaakte proceskosten worden bepaald op € 472,- in bezwaar en
€ 472,- in beroep, totaal € 944,- aan kosten van rechtsbijstand.
4.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot CAK wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af;
  • veroordeelt het CAK in de kosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.R. Schuurman

EH