ECLI:NL:CRVB:2013:1361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
12-441 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functioneren en beëindiging aanstelling ambtenaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, A. te B., tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 december 2011. Appellant was sinds 1 december 2002 in dienst van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het hoogheemraadschap heeft zijn functioneren over het jaar 2009 beoordeeld met een D (“nog te verbeteren”). Deze beoordeling leidde tot de beëindiging van zijn aanstelling vanwege onbekwaamheid en/of ongeschiktheid. Appellant heeft de beoordeling betwist, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de beoordeling niet op onvoldoende gronden berust. De Raad stelt vast dat de beoordeling van appellant over 2009 in lijn ligt met eerdere beoordelingen en dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn functioneren te verbeteren. De Raad bevestigt dat het hoogheemraadschap de beoordeling aan het ontslag ten grondslag mocht leggen, en dat er geen sprake was van een rauwelijks ontslag. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/441 AW, 12/442 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
7 december 2011, 11/263 en 11/2992 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de dijkgraaf en hoogheemraden van hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (hoogheemraadschap)
Datum uitspraak: 8 augustus 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.C.M. Klatten hoger beroep ingesteld.
Het hoogheemraadschap heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klatten. Het hoogheemraadschap heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Kolijn-van de Merwe, advocaat, en mr. J. Börnemann.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1.
Appellant was sinds 1 december 2002 in dienst van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden als [functie 1], later genaamd [functie 1].
1.2.
Het hoogheemraadschap heeft het functioneren van appellant over het jaar 2009 beoordeeld met een D (“nog te verbeteren”). Bij besluit van 18 januari 2010 - vervangen door een besluit van 10 november 2010 - heeft het hoogheemraadschap die beoordeling vastgesteld. Bij besluit van 13 april 2011 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 januari 2010 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij besluit van 29 april 2010 heeft het hoogheemraadschap de aanstelling van appellant beëindigd vanwege onbekwaamheid en/of ongeschiktheid voor de vervulling van de functie anders dan op grond van ziekten of gebreken als bedoeld in artikel 8.1.6 van de Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel. Bij besluit van 8 december 2010 (bestreden besluit 2) heeft het hoogheemraadschap het bezwaar tegen het besluit van 29 april 2010 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De beoordeling berust niet op onvoldoende gronden. Appellant heeft de beoordeling weliswaar weersproken en van kanttekeningen voorzien, maar is er niet in geslaagd de beoordeling te weerleggen of in een significant ander daglicht te stellen. Informatie van derden mocht bij de beoordeling worden betrokken. Aan de beoordeling hoefde geen verbetertraject vooraf te gaan. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Aanleiding voor de vernietiging was een bevoegdheidsgebrek. Ter zitting heeft de gemachtigde van het hoogheemraadschap de beslissing op bezwaar bekrachtigd. De gedingstukken bieden voldoende aanleiding om te constateren dat appellant door zijn houding en gedrag heeft laten zien niet te beschikken over eigenschappen, instelling en mentaliteit die voor een goede vervulling van zijn functie vereist zijn. Appellant heeft een ruime gelegenheid gehad om zich te verbeteren, maar is daar onvoldoende in geslaagd. Er bestond geen verplichting voor het hoogheemraadschap om ten behoeve van appellant een herplaatsingsonderzoek uit voeren.
3.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij wel naar behoren functioneerde. Er is bij de beoordeling ten onrechte geen rekening gehouden met de slechte sfeer op de afdeling. Er is gezocht naar kritiekpunten door hem in de gaten te laten houden door vijf collega’s. Appellant heeft verder aangevoerd dat het ontslag alleen is gebaseerd op de laatste beoordeling; de voorlaatste, goede beoordeling is ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Appellant heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het ontslag zodanig snel op de beoordeling is gevolgd dat hem geen reële verbeterkans is geboden. In dat verband heeft appellant ook nog gesteld dat het voorziene coachingstraject nooit goed van de grond is gekomen en niet is afgerond.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beoordeling van het functioneren van appellant over het jaar 2009 berust niet op onvoldoende gronden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is voor dat oordeel niet beslissend of elk feit ter onderbouwing daarvan boven elke twijfel is verheven en is zelfs niet van doorslaggevend belang of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Het gaat erom of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen de toetsing kunnen doorstaan. Dat is gelet op de gedingstukken het geval. De Raad verwijst op dit punt naar hetgeen de rechtbank daarover in de onderdelen 3.4 tot en met 3.7 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Er is geen grond voor de stelling van appellant dat het hoogheemraadschap hem in de gaten heeft laten houden door collega’s, zodoende heeft gezocht naar minpunten in het functioneren van appellant en hem daardoor onheus zou hebben bejegend. Het hoogheemraadschap heeft voor de beoordeling van appellant gebruik gemaakt van informatie van derden waaronder collega’s van appellant. Een dergelijke handelwijze is niet onrechtmatig zoals de rechtbank in onderdeel 3.7 van de aangevallen uitspraak terecht heeft overwogen. De slechte sfeer op de afdeling kan, nog daargelaten dat appellant die slechte sfeer en de invloed daarvan op zijn beoordeling niet aannemelijk heeft gemaakt, overigens alleen een rol spelen bij het bepalen en beoordelen van de gevolgen van de beoordeling en kan niet afdoen aan de beoordeling als zodanig.
4.2.1.
Het hoogheemraadschap heeft op goede gronden aangenomen dat appellant ongeschikt en/of onbekwaam is voor het vervullen van zijn functie anders dan door ziekte of gebreken. Het functioneren van appellant is over de periode van eind 2006 en 2007 beoordeeld als onvoldoende waarbij is aangetekend dat appellant op de goede weg is. In de beoordeling over het jaar 2008 is het functioneren als goed bestempeld. In 2009 blijkt het dan weer slechter te gaan en wordt het functioneren van appellant als onvoldoende aangemerkt. Gelet op de goede beoordeling over het jaar 2008, is enkel de laatste beoordeling, over het jaar 2009 bepalend voor de vraag of het ontslag op goede gronden berust. Zoals de Raad hiervoor in 4.1 heeft overwogen, berust die laatste beoordeling niet op onvoldoende gronden. Het hoogheemraadschap heeft die beoordeling daarom aan het ontslag ten grondslag mogen leggen.
4.2.2.
Appellant heeft een reële verbeterkans gehad. Van een min of meer rauwelijks ontslag is geen sprake. De in het functioneren van appellant over het jaar 2009 geconstateerde gebreken liggen in lijn met de tekortkomingen die het hoogheemraadschap eerder, over de periode van eind 2006 en 2007, heeft vastgesteld. Ze zijn blijkens de gedingstukken ook met appellant besproken. Daarbij is appellant expliciet meegedeeld dat hij zijn functioneren nu toch echt diende te verbeteren. Dat hem daarvoor maar een korte tijd is gegund, is geen bezwaar nu de verbeterpunten al in 2006 en 2007 aan de orde zijn geweest en destijds ook al aanleiding zijn geweest voor een verbetertraject waarin onder andere coaching van appellant heeft plaatsgevonden. Voor de stelling van appellant dat die coaching niet van de grond is gekomen en/of niet is afgerond, bieden de gedingstukken geen aanknopingspunten.
5.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.N.A. Bootsma en H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B. Rikhof

HD