ECLI:NL:CRVB:2013:1360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
12-713 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag en terugzetting in functie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een ambtenaar van de gemeente Amsterdam, was in 2011 door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost disciplinair gestraft met een voorwaardelijk ontslag en terugzetting in een lager gewaardeerde functie. De aanleiding voor deze disciplinaire maatregel was een incident uit 2009 waarbij de appellant een voorval met een collega niet had gemeld aan zijn leidinggevende, maar aan een externe coördinator. Daarnaast had hij in een brief aan de stadsdeelsecretaris ongefundeerde aantijgingen geuit jegens zijn leidinggevende.

De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur zijn recht had verwerkt om het voorval uit 2009 nog mee te wegen in de bestraffing, omdat er geen strafbesluit was genomen na het voornemen van 2009. Bovendien werd de brief van 24 februari 2010, waarin de appellant zijn zorgen uitte, niet als plichtsverzuim aangemerkt. De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was om de disciplinaire straf op te leggen, omdat de termijn voor het opleggen van de straf was verstreken. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van het dagelijks bestuur werd herroepen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het dagelijks bestuur ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.832,- bedragen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig en zorgvuldig te handelen bij het opleggen van disciplinaire maatregelen aan ambtenaren.

Uitspraak

12/713 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 december 2011, 11/4018 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.](appellant)
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 8 augustus 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A. Schilt hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.F.M. Visscher. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A.E. van Soest en E. Bout.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1.
Appellant is sinds 1991 in dienst van de gemeente Amsterdam. Hij was tewerkgesteld in het stadsdeel Zuidoost, laatstelijk in de functie van medewerker [A. te B.]
1.2.
Bij besluit van 27 januari 2011 heeft het dagelijks bestuur appellant wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar opgelegd en hem per 21 januari 2010 voor een jaar teruggezet in een lager gewaardeerde functie (medewerker [functie 2]). Het dagelijks bestuur heeft appellant verweten dat hij op
7 augustus 2009 een voorval waarbij een collega was betrokken niet heeft gemeld aan zijn leidinggevende of naasthogere leidinggevende, maar aan de coördinator van een bij het afvalpunt betrokken extern bedrijf en dat hij in een brief aan de stadsdeelsecretaris van
24 februari 2010 ongefundeerde aantijgingen heeft geuit jegens zijn leidinggevende.
1.3.
Bij besluit van 9 juli 2011 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van
27 januari 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voor het incident op 7 augustus 2009 geldt dat appellant met zijn handelwijze de goede naam van het stadsdeel heeft geschaad en zich daarom niet heeft gedragen als van een goed ambtenaar mag worden verwacht. Appellant heeft de aantijging in zijn brief van 24 februari 2010 dat zijn leidinggevende hem tijdens een gesprek in aanwezigheid van een personeelsfunctionaris op 14 januari 2010 zou hebben gegijzeld door hem fysiek te beletten de kamer te verlaten, niet aannemelijk gemaakt. Van een goed ambtenaar mag worden verwacht dat hij zich van het uiten van ongefundeerde aantijgingen jegens de leidinggevende onthoudt. In beide situaties heeft het dagelijks bestuur tot plichtsverzuim mogen concluderen. De omstandigheden die appellant heeft gesteld, leiden niet tot de conclusie dat het plichtsverzuim hem niet is toe te rekenen. De straffen zijn niet onevenredig aan het vastgestelde plichtsverzuim.
3.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de hem gemaakte verwijten niet als plichtsverzuim zijn aan te merken. Bovendien had het dagelijks bestuur het voorval op
7 augustus 2009 niet meer aan het strafbesluit ten grondslag mogen leggen, omdat het te lang heeft gewacht met het opleggen van de straf en daarmee de indruk heeft gewekt appellant voor dat voorval niet meer te zullen straffen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Naar aanleiding van het voorval op 7 augustus 2009 heeft op 17 augustus 2009 een verantwoordingsgesprek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het dagelijks bestuur bij brief van 2 september 2009 aan appellant kenbaar gemaakt voornemens te zijn hem voorwaardelijk strafontslag te verlenen en hem terug te zetten in een lager gewaardeerde functie. Een daartoe strekkend besluit is hierop evenwel niet gevolgd.
4.1.2. Bij e-mail van 16 december 2010 heeft het dagelijks bestuur appellant opnieuw een voornemen tot voorwaardelijk strafontslag doen toekomen. Aan dat voornemen is ten grondslag gelegd appellants brief van 24 februari 2010. Van het voorval van 7 augustus 2009 en van het naar aanleiding daarvan geuite voornemen van 2 september 2009 is geen gewag gemaakt. Vervolgens is op 27 januari 2011 het besluit genomen tot voorwaardelijk strafontslag en tot terugzetting in functie.
4.1.3. Gelet op de omstandigheid dat het voornemen van 2009 niet is gevolgd door een strafbesluit en dat in het nieuwe voornemen geen melding is gemaakt van het oude voorval, moet worden gezegd dat het bestuur zijn recht had verwerkt om het voorval van 2009 nog mede ten grondslag te leggen aan de bestraffing in januari 2011. Daarbij wordt in aanmerking genomen de uit de aard van het ambtenarenrechtelijk tuchtrecht voortvloeiende wenselijkheid dat een bestuursorgaan, nadat het bekend is geworden met een gepleegd plichtsverzuim, voortvarend overgaat tot het, zo nodig, opleggen van een disciplinaire straf. Het bestuur mag uiteraard de tijd nemen die nodig is om tot een zorgvuldige vaststelling van de feiten te komen en om de procedurele voorschriften en waarborgen voor de betrokken ambtenaar in acht te nemen. De door het dagelijks bestuur in dat verband naar voren gebrachte omstandigheid dat appellant na het voornemen van september 2009 een periode ziekteverlof heeft gehad en dat partijen kortstondig geprobeerd hebben om door middel van mediation tot een oplossing te komen, kan niet als verontschuldiging dienen voor het eerst in 2011, alsnog, sanctioneren van het in september 2009 vastgestelde plichtsverzuim. Het dagelijks bestuur was dus niet (meer) bevoegd appellant ter zake van het voorval van augustus 2009 een straf op te leggen.
4.2.
Het schrijven en verzenden van de brief van 24 februari 2010 kan gelet op de context waarin die is geschreven niet als plichtsverzuim worden aangemerkt. De brief is geschreven naar aanleiding van een gesprek van appellant met zijn leidinggevende en een personeelsfunctionaris. Dat gesprek vond plaats na een door de bedrijfsarts geaccordeerde maar door het dagelijks bestuur niet erkende ziekmelding van appellant. Verder heeft appellant bij aanvang van het gesprek verzocht het gesprek op een later moment te voeren omdat zijn dochter was opgenomen in het ziekenhuis; aan dat verzoek is geen gehoor gegeven. Appellant was hierover ontdaan. De brief is geschreven en verzonden op een moment dat appellant ook nog was geconfronteerd met een - nadien ingetrokken want onterecht
genomen - besluit van 18 januari 2010 tot korting van zijn bezoldiging. Bovendien was de brief intern gericht en in nette bewoordingen opgesteld. Dat alles in aanmerking nemende had het dagelijks bestuur de brief zo moeten lezen dat appellant daarin heeft willen aangeven dat hij zich in het gesprek op 14 januari 2010 zeer onder druk gezet heeft gevoeld en aandacht heeft willen vragen voor zijn situatie.
5.
Het vorenstaande betekent dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was appellant een disciplinaire straf op te leggen en dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, dat bij die uitspraak in stand is gelaten, dienen te worden vernietigd. Het primaire besluit van
27 januari 2011 wordt herroepen.
6.
Er is verder aanleiding om het dagelijks bestuur te veroordelen in de kosten van appellant in verband met de behandeling van het bezwaar. Die kosten worden begroot op € 944,-. Verder is er aanleiding om het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellant die worden begroot op € 944,- in beroep en € 944,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 9 juli 2011;
  • herroept het besluit van 27 januari 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van
het besluit van 9 juli 2011;
- bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van € 153,- vergoedt;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep tot een
bedrag van € 2.832,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.N.A. Bootsma en H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B. Rikhof

HD