In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant, die in geschil was over zijn inschaling als universitair docent na zijn promotie. Appellant was van 1 mei 2004 tot 1 mei 2009 aangesteld als universitair docent in opleiding en had een aanstelling als universitair docent, functieniveau 1, met indeling in salarisschaal 11, trede 9. Het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam had appellant in een aanloopschaal ingeschaald, omdat hij volgens het college niet voldeed aan de vereisten van de Sanderskwalificatie, die noodzakelijk is voor inschaling in salarisschaal 12.
De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de inschaling in aanloopschaal 11 niet op een deugdelijke motivering berustte. De Raad stelde vast dat het college geen belemmeringen had genoemd die zouden aantonen dat appellant de functie UD1 niet volledig kon vervullen. De Raad concludeerde dat appellant recht had op inschaling in salarisschaal 12, trede 5, en vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit van het college.
De Raad oordeelde verder dat het college verantwoordelijk was voor de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.888,- bedroegen, en dat het college het griffierecht van € 379,- aan appellant moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 augustus 2013.