ECLI:NL:CRVB:2013:1357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
11-7347 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling herplaatsbaarheid van ambtenaar na functieverlies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellante, A. te B., was aangemerkt als herplaatsbaar ambtenaar, omdat zij haar functie als Medewerker intake en service A niet meer volledig kon vervullen door haar beperkingen. De korpschef van de politieregio Midden en West Brabant had haar eerder de status van herplaatsbaar ambtenaar toegekend, maar het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit van de korpschef ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 16 mei 2013 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, mr. W.J. Dammingh. De korpschef werd vertegenwoordigd door mr. N.D.A.M. van Dorst. De Raad heeft vastgesteld dat het procesbelang van appellante niet verloren is gegaan, ondanks haar ontslag uit de functie. De Raad oordeelde dat de korpschef niet in staat was om appellante passende werkzaamheden aan te bieden, gezien de sluiting van de locatie waar zij werkzaam was. De Raad concludeerde dat appellante terecht als herplaatsbaar ambtenaar was aangemerkt, omdat zij haar eigen arbeid niet meer kon verrichten door haar beperkingen.

De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en J.N.A. Bootsma als leden, in aanwezigheid van griffier B. Rikhof.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7347 AW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 november 2011, 10/5469 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant, thans de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.D.A.M. van Dorst.

OVERWEGINGEN

1.
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geding de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de korpsbeheerder.
2.1.
Appellante is met ingang van 6 augustus 2001 door de sociale werkvoorziening in West Noord-Brabant (WVS-groep) gedetacheerd bij de Politie Midden en West Brabant in de functie van administratief medewerkster voor 24 uur per week.
2.2.
Met ingang van 26 april 2006 heeft de korpschef appellante aangesteld in de functie van baliemedewerkster voor 24 uur per week in tijdelijke dienst voor de duur van de proeftijd.
2.3.
Bij besluit van 10 mei 2007 heeft de korpschef appellante met ingang van 26 april 2007 aangesteld in de functie van Medewerker intake en service A voor 24 uur per week in vaste dienst.
2.4.
Bij besluit van 9 februari 2010 heeft de korpschef appellante met ingang van 9 februari 2010 de status van herplaatsbaar ambtenaar toegekend. Appellante is voor 1% ziekgemeld.
2.5.
Bij besluit van 22 november 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 februari 2010 ongegrond verklaard.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4.
Appellante heeft betoogd dat zij ten onrechte is aangemerkt als herplaatsbaar ambtenaar. Met de functiebeschrijving van de functie van appellante is “zijn arbeid” als bedoeld in artikel 49b van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) niet volledig gedefinieerd. Ook de in acht te nemen beperkingen van appellante maken daar deel van uit. Verder heeft de korpschef niet gemotiveerd waarom aanpassing van de functie van appellante niet mogelijk zou zijn.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Niet in geschil is dat het besluit van 10 mei 2007, waarbij appellante is aangesteld in de functie van Medewerker intake en service A, in rechte vaststaat. Voor de toepassing van artikel 49b van het Barp moet die functie, zoals die is beschreven in de functiebeschrijving, worden aangemerkt als “zijn arbeid”. Dat appellante die functie in aangepaste vorm heeft verricht, omdat steeds rekening is gehouden met haar beperkingen, maakt niet dat deze aanpassingen onderdeel zijn gaan uitmaken van de functie van appellante. Niet is gebleken van een besluit waarbij de aanpassingen van de functie van appellante vanwege haar beperkingen zijn gaan behoren tot de functie van appellante. De beroepsgrond slaagt niet.
5.2.
Appellante heeft haar functie laatstelijk verricht op de locatie Halsteren. Deze locatie is gesloten. De korpschef heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat hij sinds deze sluiting appellante geen werkzaamheden als Medewerker intake en service A kan aanbieden waarin met haar beperkingen rekening wordt gehouden. Dat betekent niet dat, zoals door appellante is gesteld, de korpschef haar beperkingen op enig moment niet langer heeft willen accepteren. Een en ander leidt tot de conclusie dat appellante terecht is aangemerkt als herplaatsbaar ambtenaar, nu aannemelijk is gemaakt dat zij haar eigen arbeid, dat wil zeggen de werkzaamheden van Medewerker intake en service A, niet meer geheel kan vervullen vanwege haar beperkingen. De beroepsgrond slaagt niet.
5.3.
De Raad heeft ambtshalve het procesbelang van appellante in hoger beroep aan de orde gesteld. Naar aanleiding hiervan wordt vastgesteld dat met het ontslag van appellante uit haar functie van Medewerker intake en service A het processuele belang van appellante bij een oordeel over de rechtmatigheid van het thans bestreden besluit niet verloren is gegaan. Appellante heeft voldoende gemotiveerd uiteengezet dat zij terug wil keren naar de politie.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B. Rikhof

HD