ECLI:NL:CRVB:2013:1341
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW-uitkering na herbeoordeling door toetsingscommissie ZZP
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de WW-uitkering van appellant, die sinds 1 september 2003 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW). De uitkering was gebaseerd op een verlies van gemiddeld 40 arbeidsuren per week. Appellant had op zijn werkbriefjes aangegeven dat hij gemiddeld tussen de 3 en 12 uren per week werkte in café [A.], zonder melding te maken van zijn werkzaamheden als zelfstandige. Na een onderzoek door het Uwv, dat aan het licht bracht dat appellant sinds 11 november 2004 vennoot was van café [A.] V.O.F., werd zijn uitkering per 15 november 2009 ingetrokken en werd een bedrag van € 38.238,46 teruggevorderd.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar zijn bezwaren werden ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv niet-ontvankelijk en ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden als zelfstandige. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn verklaring over het aantal gewerkte uren niet in overeenstemming met de werkelijkheid was en dat het Uwv niet eerder had moeten onderzoeken waarom hij de gewerkte uren bleef opgeven.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en voegde hieraan toe dat appellant niet had aangetoond dat hij in een dringende reden verkeerde om van terugvordering af te zien. De Raad concludeerde dat de intrekking van de WW-uitkering en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering terecht waren.