ECLI:NL:CRVB:2013:1335
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WW-uitkering en terugvordering door het Uwv na verlies van werknemerschap
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WW-uitkering van appellant, die van 1 januari 2004 tot 1 augustus 2005 geen melding heeft gemaakt van als zelfstandige gewerkte uren. Appellant ontving vanaf 2 september 2002 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW), maar verloor zijn werknemerschap en heeft pas anderhalf jaar later een beperkt aantal gewerkte uren als zelfstandige opgegeven. Het Uwv heeft de WW-uitkering van appellant per 1 januari 2004 ingetrokken en de onterecht betaalde uitkering teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant niet onjuiste informatie heeft ontvangen van het Uwv over het opgeven van indirect productieve uren. De Raad heeft ook gekeken naar de Handleiding die is opgesteld voor de herbeoordeling van ZZP-dossiers en geconcludeerd dat de regels uit deze Handleiding ook van toepassing zijn op de situatie van appellant. De Raad heeft geoordeeld dat appellant niet in redelijkheid kon vertrouwen op de informatie die hij had ontvangen, en dat zijn beroep op onvoldoende voorlichting niet opging. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is overwogen dat de afwijzing van het verzoek om herziening in overeenstemming was met de Handleiding.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd.