ECLI:NL:CRVB:2013:1262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
2 augustus 2013
Zaaknummer
11-2633 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor persoonlijke verzorging en begeleiding op basis van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft de indicatie voor persoonlijke verzorging en begeleiding van appellante, die door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) was vastgesteld. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van CIZ, die haar had geïndiceerd voor persoonlijke verzorging in klasse 3, maar geen indicatie voor begeleiding had gegeven. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. CIZ had op basis van medische informatie van de huisarts en specialisten vastgesteld dat appellante een beperkte inspanningstolerantie had en dat zij hulp nodig had bij persoonlijke verzorging. Appellante stelde dat CIZ onvoldoende rekening had gehouden met haar cognitieve beperkingen en dat zij een hogere indicatie nodig had. De Raad oordeelde echter dat de medische informatie geen aanleiding gaf om de vaststelling van CIZ te betwijfelen. De CIZ-arts had vastgesteld dat er geen problemen op cognitief gebied waren, en de Raad vond geen reden om deze conclusie te weerleggen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 31 juli 2013, met A.J. Schaap als voorzitter en W.H. Bel en M.F. Wagner als leden van de meervoudige kamer.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/2633 AWBZ
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
23 maart 2011, 10/7272 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J. van Haastert hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Voor appellante is
H.J. van Haastert verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 28 september 2009 heeft CIZ appellante op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor persoonlijke verzorging in klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week) over de periode van 28 september 2009 tot en met 14 maart 2011. CIZ heeft daarbij tevens bepaald dat appellante geen indicatie voor begeleiding krijgt.
1.2.
Bij besluit van 6 september 2010 (bestreden besluit) heeft CIZ, mede onder verwijzing naar een medisch advies van 10 augustus 2010 van de CIZ-arts, het bezwaar tegen het besluit van 28 september 2009 ongegrond verklaard. Daaraan is met betrekking tot persoonlijke verzorging ten grondslag gelegd dat appellante een beperkte inspanningstolerantie en bewegingsbeperkingen heeft waardoor zij bij het wassen en kleden in totaal 6 uur en 36 minuten per week hulp nodig heeft. Ten aanzien van begeleiding heeft CIZ, voor zover van belang, vastgesteld dat appellante lichte beperkingen bij de sociale redzaamheid ervaart.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank met betrekking tot persoonlijke verzorging overwogen dat CIZ voldoende rekening heeft gehouden met de beperkte inspanningstolerantie van appellante. Ten aanzien van begeleiding heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat niet is gebleken dat CIZ ten onrechte de door appellante ervaren beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid als lichte beperkingen heeft aangemerkt. Nu appellante geen stukken in geding heeft gebracht op grond waarvan kan worden aangenomen dat zij beperkingen ondervindt door problemen op cognitief gebied, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het onderzoek van de CIZ-arts.
3.
Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor een overzicht van de relevante wettelijke bepalingen naar de aangevallen uitspraak verwijst.
Persoonlijke verzorging
4.1.
Appellante stelt zich op het standpunt dat de indicatie voor persoonlijke verzorging in klasse 3 onvoldoende is en dat zij een indicatie in klasse 4 nodig heeft. Zij heeft aangevoerd dat CIZ onvoldoende rekening heeft gehouden met de vertraging, die door haar ernstige vermoeidheid optreedt bij het verlenen van hulp bij persoonlijke verzorging en met haar beperkte inspanningstolerantie. Ter zitting heeft appellantes gemachtigde aangevoerd dat CIZ bij de indicatie voor persoonlijke verzorging ook onvoldoende rekening heeft gehouden met de cognitieve beperkingen van appellante.
4.2.
Dit betoog slaagt niet. Het advies van de CIZ-arts berust op medische informatie die afkomstig is van de huisarts, de behandelende internist en de behandelende uroloog van appellante. De informatie van deze medici biedt geen grondslag voor de stelling dat CIZ onvoldoende rekening heeft gehouden met de gestelde vermoeidheid en beperkte inspanningstolerantie van appellante. Voorts heeft de CIZ-arts vastgesteld dat er op cognitief gebied geen sprake van problemen lijkt. Er is op grond van de voorhanden (medische) informatie geen aanleiding om deze vaststelling voor onjuist te houden.
Begeleiding
4.3.
Appellante voert aan dat CIZ appellante op cognitief gebied had moeten laten onderzoeken, zeker omdat daarover tijdens de hoorzitting in bezwaar het een en ander naar voren is gekomen.
4.4.
Ook dit betoog slaagt niet. Zoals onder 4.2 is overwogen, heeft de CIZ-arts vastgesteld dat er op cognitief gebied geen sprake van problemen lijkt en is er geen aanleiding om deze vaststelling voor onjuist te houden. Ook het verslag van de hoorzitting geeft geen aanleiding tot het oordeel dat een nader onderzoek op dit onderdeel was aangewezen.
Slotoverwegingen
4.5.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en W.H. Bel en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) A.J. Schaap
(geketend) S. Aaliouli

EH