ECLI:NL:CRVB:2013:1222

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
11-6204 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toegenomen arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E. van den Bogaard, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem op 18 november 2010 had medegedeeld dat hij geen recht had op een WAO-uitkering na 6 augustus 2007. Het Uwv had deze beslissing gebaseerd op rapporten van zijn verzekeringsartsen, waarin werd geconcludeerd dat de beperkingen van de appellant niet waren toegenomen sinds de intrekking van zijn uitkering per 15 december 2003.

De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze overwegingen overgenomen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een ander oordeel rechtvaardigen. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen van het Uwv terecht hebben vastgesteld dat er geen toename van arbeidsongeschiktheid was in de zin van artikel 43a van de WAO. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van de medische rapportages en de beoordeling van de beperkingen van de appellant in relatie tot zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, wat betekent dat de kosten voor de rechtsgang niet worden vergoed.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6204 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
23 september 2011, 11/1269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. van den Bogaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Bogaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld.
2.
Bij besluit van 18 november 2010 heeft het Uwv bepaald dat appellant op en na 6 augustus 2007 geen recht heeft op een uitkering ingevolge artikel 43a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van
18 februari 2011(bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van
18 november 2010 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het bestreden besluit gebaseerd op een rapport van zijn bezwaarverzekeringsarts van 17 februari 2011.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de artsen van het Uwv, gelet op de toepasselijkheid van artikel 43a WAO en het in rechte vast staande besluit van 28 februari 2008, in hun rapportages, dienden te beoordelen of bij appellant in de periode van 6 augustus 2007 tot 15 december 2008 sprake was van een toename van beperkingen voor het verrichten van arbeid voortkomend uit dezelfde ziekte(oorzaak) als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de per 15 december 2003 ingetrokken uitkering werd genoten. Gezien de wijze waarop de rapportages van de artsen van het Uwv van 3 november 2010 en 17 februari 2011 tot stand zijn gekomen en voorts het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts van 5 april 2011 op de door appellant in bezwaar en beroep overgelegde medische stukken, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv zich niet op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid na 6 augustus 2007 zijn toegenomen. Gelet daarop overweegt de rechtbank tot slot dat het Uwv geen arbeidskundig onderzoek meer behoefde te verrichten alvorens te besluiten de aanvraag van appellant af te wijzen.
4. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat zijn arbeidsongeschiktheid sinds 6 augustus 2007 wel is toegenomen.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Raad verenigt zich met de overwegingen en het daarop gegronde oordeel van de rechtbank. In hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht zijn geen aanknopingspunten aangetroffen om tot een andersluidend oordeel te komen. Door de verzekeringsartsen van het Uwv is terecht geconcludeerd dat de beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de per 15 december 2003 ingetrokken WAO-uitkering van appellant na 6 augustus 2007 niet zijn toegenomen en dat dus van een toegenomen arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 43a van de WAO geen sprake is.
5.2.
Het overwogene onder 5.1 voert tot de slotsom dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om een veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. Heeremans
sg