ECLI:NL:CRVB:2013:1221

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
12-3018 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na hersteldverklaring door artsen van het Uwv

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op ziekengeld van appellante, die zich ziek had gemeld na het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst als docente Engels. Appellante werd per 6 september 2010 door de artsen van het Uwv hersteld verklaard, maar zij was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de argumenten van appellante en het Uwv gewogen. Appellante stelde dat zij leed aan een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve klachten, maar de Raad oordeelde dat de artsen van het Uwv op inzichtelijke wijze hadden onderbouwd dat appellante geschikt was voor haar werk. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een ziekte-toestandsbeeld dat haar arbeidsongeschiktheid rechtvaardigde. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad zag geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/3018 ZW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
24 april 2012, 10/2388 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Achterveld, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was laatstelijk voor 12 tot 15 uur per week werkzaam als docente Engels in dienst van de Stichting [naam stichting] te [vestigingsplaats]. Het contract met de werkgever is per 16 juli 2010 niet verlengd. Aansluitend heeft appellante zich op 20 juli 2010 ziek gemeld wegens psychische klachten. Na dossierstudie en telefonisch contact met appellante op 3 augustus 2010 en 23 augustus 2010 heeft ziektewet-arts W. Noorduin appellante per 6 september 2010 hersteld verklaard. Naar aanleiding van de reactie van appellante is zij vervolgens op 8 september 2010 gezien op het spreekuur van deze arts, die heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een ziekte-toestandsbeeld en de hersteldverklaring heeft gehandhaafd. Op basis van de conclusie van deze arts heeft het Uwv bij besluit van
14 september 2010 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 6 september 2010 geen recht (meer) heeft op ziekengeld.
1.2. Bij besluit van 19 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 september 2010, onder verwijzing naar het rapport van
J. Miedema, bedrijfsarts afdeling bezwaar en beroep, van 17 november 2010, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij uit de voorhanden zijnde medische gegevens niet de conclusie kan trekken dat appellante op de in geding zijnde datum als rechtstreeks en objectief vast te stellen gevolg van ziekte haar werk niet kan doen. Uit die gegevens blijkt genoegzaam dat haar karakterstructuur in stresserende omstandigheden tot psychische klachten leidt, maar de medische rapportages concluderen niet tot arbeidsongeschiktheid op de hier van belang zijnde datum. Daarbij overweegt de rechtbank dat appellante met haar karakterstructuur en persoonlijkheidsproblematiek ook jaren heeft kunnen werken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante verwezen naar het door haar in beroep ingebrachte expertiserapport van 6 juli 2011 van Synaeda, opgesteld door psycholoog V.L.H. Veerman en psychiater dr. A.S. Oosterbaan. Volgens appellante gaat de rechtbank voorbij aan het feit dat, zowel op de datum in geding als ten tijde van het onderzoek, sprake was van een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve klachten, chronisch van aard. Daarbij had ook rekening moeten worden gehouden met de lage GAF-score. Voorts heeft de rechtbank volgens appellante ten onrechte overwogen dat zij met haar karakterstructuur en persoonlijkheidsproblematiek ook jaren heeft kunnen werken, omdat zich gedurende die jaren een aanpassingsstoornis heeft ontwikkeld.
3.2.
Het Uwv stelt zich op het standpunt dat door zijn artsen geen (grote) psychiatrische problematiek is vastgesteld, dat de huisarts geen aanleiding zag voor therapie en dat ook in het rapport van Synaeda geen duidelijke psychopathologie wordt vastgesteld. Wat betreft de GAF-score wordt niet ingezien dat appellante daarmee niet heeft kunnen werken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Nu appellante laatstelijk werkzaam was als docente Engels aan de Hogeschool is van de juiste maatstaf arbeid uitgegaan.
4.2.
Met betrekking tot de medische beoordeling onderschrijft de Raad het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de artsen van het Uwv in het kader van de beoordeling van de aanspraken van appellante op een uitkering ingevolge de Ziektewet op inzichtelijke wijze hebben onderbouwd dat appellante geschikt wordt geacht voor haar werk. Blijkens het rapport van de arts Noorduin van 9 september 2010 is er bij appellante geen sprake van een ziekte-toestandsbeeld of van psychopathologische aspecten in engere zin, maar komen bij onderzoek met name haar zwakkere persoonlijkheidstrekken naar voren. In de bezwaarfase heeft bedrijfsarts Miedema in zijn rapport van 17 november 2010 op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met verkregen informatie van de huisarts, vermeld dat er sprake is van een grote hoeveelheid van klachten, overwegend veroorzaakt door de werksituatie in de afgelopen jaren en de frustraties daarover. Deze hebben een negatieve weerslag op de psychische gesteldheid van appellante, maar initieel is dit geen ziekte of gebrek als reden waarom iemand niet zou kunnen werken. Ook tijdens het spreekuur bij de ziektewet-arts komt niet het beeld naar voren van depressie of een ander toestandsbeeld. Bij het spreekuur in bezwaar wordt hetzelfde waargenomen; er is sprake van verongelijktheid en boosheid over alles wat haar is aangedaan, maar geen duidelijk psychiatrisch ziektebeeld. De informatie van de huisarts laat hetzelfde zien. Er is sprake van een geagiteerd depressief beeld, maar een duidelijke therapie is niet afgesproken. Mede gelet op het dagelijkse doen en laten van appellante komt bij de bedrijfsarts geen beeld naar voren van grote psychische problematiek en wordt geconcludeerd dat appellante, vanuit medisch oogpunt gezien, geschikt is te achten voor haar arbeid.
4.3.
Uit het in beroep uitgebrachte expertiserapport van Synaeda komt naar voren dat er bij appellante sprake is van een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve kenmerken, chronisch van aard. Daarnaast is er sprake van ongedifferentieerde somatoforme stoornis (in remissie) en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Daarop is door voornoemde bedrijfsarts gereageerd met een rapport van 5 oktober 2011, waarin wordt vermeld dat dit niet anders is dan wat in de primaire fase en de bezwaarfase overspannenheid (= aanpasssingsstoornis) en burnout is genoemd, evenals een depressieve episode. Uit de expertise komt naar voren dat de persoonskenmerken en de karakterstructuur voorop staan in het ontstaan van de klachten bij appellante en dat zijn nu volgens de bedrijfsarts juist de eigenschappen en kenmerken die al vele jaren aanwezig zijn en waarmee appellante ook heeft gefunctioneerd. De klachten als gevolg van stress lijken overwegend gebaseerd op de frustratie en teleurstelling omtrent de wijze waarop appellante haar werk is kwijtgeraakt, maar dit is op zichzelf geen reden om arbeidsongeschiktheid aan te nemen. In zijn aanvullende rapporten van 7 december 2011 en 18 januari 2012 vermeldt de bedrijfsarts dat zijn inschatting van het geheel van factoren gebaseerd is op spreekuurgegevens in bezwaar (geen medicatie, geen therapie, behoorlijk activiteitenniveau in ADL) en op gegevens van de huisarts, die drie consulten noemt en geen verdere therapie. Uit de anamnese (in bezwaar) kwam weliswaar naar voren dat er in de afgelopen jaren sprake was van contact met verschillende psychologen, maar dit was meer in de begeleidende/ondersteunende rol en niet zozeer in verband met ernstige psychopathologie. Dat er klachten zijn, wordt door de bedrijfsarts niet ontkend, maar dit wordt meer gezien als een reactie op alle gebeurtenissen dan als een onderliggend (psychiatrisch) ziektebeeld. Gelet op de onderzoeksbevindingen en de overgelegde medische informatie heeft de bedrijfsarts voldoende overtuigend en gemotiveerd uiteengezet om welke reden(en) er geen aanleiding is tot het wijzigen van het eerder in bezwaar ingenomen standpunt dat appellante per 6 september 2010 geschikt werd geacht voor haar arbeid. Nu in hoger beroep door appellante geen nieuwe medische informatie is overgelegd, is er onvoldoende grondslag om tot een ander oordeel te komen.
4.4.
Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, wordt geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. Heeremans
sg