ECLI:NL:CRVB:2013:1220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
12-5496 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toekenning van een ZW-uitkering aan een callcentermedewerkster na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Ziektewet (ZW)-uitkering aan een werkneemster die als callcentermedewerkster werkzaam was bij Telfort. Werkneemster had zich op 16 augustus 2011 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na een beoordeling door een bedrijfsarts op 21 september 2011 werd zij geschikt geacht voor haar werk, maar het Uwv besloot op 17 november 2011 dat zij vanaf 26 september 2011 niet meer ongeschikt was voor haar werk en dus geen recht meer had op een ZW-uitkering. Werkneemster maakte bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een gegrondverklaring van haar bezwaar door het Uwv op 28 maart 2012.

Werkgeefster ging in beroep tegen dit besluit, en de rechtbank oordeelde dat het dossier onvoldoende medische informatie bevatte om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van werkgeefster gegrond en vernietigde het bestreden besluit, met de opdracht aan het Uwv om een nieuw besluit te nemen.

In hoger beroep schaarde werkneemster zich achter het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, die concludeerde dat werkneemster op de datum in geding al arbeidsongeschikt was. De bezwaarverzekeringsarts had informatie opgevraagd bij de huisarts, die bevestigde dat werkneemster al eerder psychische klachten had. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had aangenomen dat werkneemster op 26 september 2011 nog ongeschikt was voor haar werk en recht had op een ZW-uitkering. De hoger beroepen van zowel werkneemster als het Uwv werden gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van werkgeefster werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/5496 ZW en 12/5561 ZW
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 september 2012, 12/3634 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[werkneemster] te [woonplaats] (werkneemster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Naam werkgeefster]te[vestigingsplaats] (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens werkneemster heeft mr. D.S. de Ploeg, advocaat, hoger beroep ingesteld (zaak 12/5496 ZW).
Het Uwv heeft eveneens hoger beroep ingesteld (zaak 12/5561 ZW).
Namens werkgeefster heeft mr. A.J. Hendriks, advocaat, in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Werkneemster is verschenen, bijgestaan door mr. De Ploeg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos. Namens werkgeefster is mr. Hendriks verschenen, bijgestaan door R.M.J. Slijpen, directeur van Acture B.V. (Acture).

OVERWEGINGEN

1.1. Werkneemster was via werkgeefster als callcentermedewerkster werkzaam bij Telfort. Op 16 augustus 2011 heeft zij zich ziek gemeld in verband met psychische klachten. Op
11 september 2011 is een einde gekomen aan haar arbeidsrelatie met werkgeefster. Vanaf
12 september 2011 heeft werkneemster een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2. Werkgeefster is eigen risicodraagster voor de ZW. De ZW-uitkering van werkneemster is dan ook voor haar rekening gekomen. In opdracht van werkgeefster draagt Acture zorg voor de uitvoering van de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit het eigen risicodragerschap. Op 21 september 2011 is werkneemster gezien door een bedrijfsarts van Acture. Deze heeft werkneemster met ingang van 26 september 2011 weer geschikt geacht voor haar werk van callcentermedewerkster.
1.3. Op verzoek van werkgeefster heeft het Uwv, in overeenstemming met de bevindingen van de bedrijfsarts, werkneemster bij besluit van 17 november 2011 meegedeeld dat zij vanaf 26 september 2011 niet meer ongeschikt is voor haar werk en daarom vanaf die datum geen recht (meer) heeft op een ZW-uitkering.
1.4. Werkneemster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 november 2011. In de bezwaarfase is op 16 maart 2012 een rapport uitgebracht door bezwaarverzekeringsarts
P.M. Cramer. Deze heeft op basis van eigen onderzoek en informatie van de behandelend GZ-psycholoog aanleiding gezien werkneemster, anders dan de bedrijfsarts, ongeschikt te achten voor haar werk van callcentermedewerkster. In overeenstemming met de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv het bezwaar van werkneemster bij besluit van
28 maart 2012 (bestreden besluit) gegrond verklaard en bepaald dat het besluit van
17 november 2011 niet wordt gehandhaafd.
1.5. Werkgeefster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Werkneemster heeft als derde partij aan het desbetreffende geding deelgenomen.
2.
De rechtbank heeft overwogen dat het dossier buiten het rapport van de bedrijfsarts, opgemaakt naar aanleiding van het spreekuurcontact op 21 september 2001, geen medische informatie bevat rond de datum in geding. Indien de bezwaarverzekeringsarts zo fors wilde afwijken van het standpunt van de bedrijfsarts had het op zijn weg gelegen informatie te betrekken van de huisarts over de aard en de ernst van de klachten rond de datum in geding of in overleg te treden met de bedrijfsarts. De rechtbank heeft het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende gemotiveerd geacht. De rechtbank heeft daarom het beroep van werkgeefster gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in haar uitspraak is overwogen.
3.1.
Werkneemster heeft zich in hoger beroep geschaard achter het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. Zij heeft voorts informatie overgelegd afkomstig uit het journaal van de huisarts, waaruit blijkt dat zij op 19 augustus 2011 op het spreekuur is geweest en dat bij die gelegenheid door de huisarts als evaluatie is genoteerd “depressieve kenmerken, dd burn out, lichte depressie” en als plan “verwezen naar Tonja Kivits, gaat kijken op website, belt voor eventuele verwijsbrief”.
3.2.
Het Uwv heeft in de hoger beroepsfase met toestemming van werkneemster nadere informatie opgevraagd bij haar huisarts. De huisarts heeft bij brief van 11 oktober 2012 informatie verschaft. In aanvulling hierop heeft op 7 november 2012 telefonisch overleg plaatsgevonden tussen de huisarts en bezwaarverzekeringsarts L. Greveling. De bezwaarverzekeringsarts heeft hiervan verslag gedaan in haar rapport van dezelfde datum. De bezwaarverzekeringsarts heeft het aannemelijk geacht dat werkneemster op de datum in geding al arbeidsongeschikt was.
3.3.
Werkgeefster heeft zich achter het oordeel van de rechtbank gesteld. Zij heeft daarbij de juistheid benadrukt van het door de bedrijfsarts van Acture ingenomen standpunt, zoals dit is neergelegd in zijn rapporten van 21 september 2011 en 2 mei 2012 en nader is toegelicht in een mailwisseling tussen hem en Slijpen van 31 juli 2012. Desgevraagd heeft werkgeefster ter zitting nader toegelicht het wel aannemelijk te achten dat op enigerlei moment een als ziekte of gebrek te kwalificeren beeld is ontstaan, maar dat dit pas is gebeurd enkele maanden na de datum in geding.
4.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Naar het Uwv met juistheid heeft vastgesteld - en door werkneemster en werkgeefster niet is betwist - is de maatstaf arbeid hier het werk van callcentermedewerkster zoals werkneemster dit laatstelijk heeft verricht. Van dit werk heeft bezwaarverzekeringsarts Cramer in zijn rapport van 16 maart 2012 een omschrijving gegeven. Niet gebleken is van bijzondere aspecten die, gelet op artikel 19, vijfde lid, van de ZW buiten beschouwing dienen te blijven.
4.2.
Naar het oordeel van de Raad heeft bezwaarverzekeringsarts Cramer een zorgvuldig en gedegen onderzoek gedaan en daaromtrent op 16 maart 2012 op inzichtelijke wijze gerapporteerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, werkneemster op
16 maart 2012 uitgebreid gesproken, een oriënterend psychisch onderzoek verricht en informatie van de behandelend psycholoog gekregen. Op basis van de aldus verkregen informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts de diagnose depressieve stoornis gesteld. Uit zijn onderzoek zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts duidelijke depressieve klachten naar voren gekomen, met daarbij agitatie en mogelijk ook angst. Dit levert beperkingen op ten aanzien van sociale contacten, contacten met klanten, conflicthantering, tempodruk en mogelijk ook concentratie. Gelet op de aard van het werk, waarbij werkdruk, concentratie, klanten te woord staan en conflicthantering van groot belang zijn, heeft hij werkneemster evident niet geschikt geacht voor haar werk.
4.3.
In zijn rapport van 26 juni 2012 heeft bezwaarverzekeringsarts Cramer, in reactie op hetgeen werkgeefster in beroep naar voren heeft gebracht, nader toegelicht dat het gaat om een ziekte, namelijk een depressieve stoornis, die beperkingen met zich brengt die werkneemster ongeschikt maken voor haar werk. Voorts heeft hij toegelicht dat uit de anamnese en de aard van de klachten blijkt dat deze al langer bestonden en ook reeds op de datum in geding aanwezig waren.
4.4.
In de hoger beroepsfase heeft bezwaarverzekeringsarts Greveling in haar rapport van
7 november 2012, naar aanleiding van meer uitgebreide informatie van de huisarts, nog verder toegelicht waarom het aannemelijk is dat werkneemster al op de datum in geding ongeschikt was voor haar psychisch belastende arbeid. Zij heeft er daarbij op gewezen dat een burn out en een depressieve stoornis niet van de ene op de andere dag ontstaan en dat het bestaan hiervan al voordat de diagnose daadwerkelijk door de psycholoog werd gesteld plausibel is te meer omdat de huisarts al op 19 augustus 2011 aanleiding zag voor een verwijzing naar een psycholoog.
4.5.
Hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv terecht en op goede gronden heeft aangenomen dat werkneemster op 26 september 2011 als gevolg van ziekte of gebrek nog ongeschikt was voor haar werk als callcentermedewerkster en recht had op een ZW-uitkering. De hoger beroepen van werkneemster en het Uwv slagen derhalve. De uitspraak van de rechtbank dient vernietigd te worden en het inleidende beroep van werkgeefster dient alsnog ongegrond verklaard te worden.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. Heeremans
eh