ECLI:NL:CRVB:2013:1219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
12-1096 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld wegens spanningsklachten. Appellant, die als veiligheidskundige werkte, had een WAO-uitkering gekregen die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts in 2010, werd zijn uitkering verhoogd naar de klasse van 65 tot 80%. Appellant ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank Leeuwarden bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellant hoger beroep aantekende.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages inzichtelijk waren. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellant. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn eerdere gronden, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en de onderliggende overwegingen. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1096 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
10 januari 2012, 10/2166 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.B.Th. Koekkoek, werkzaam bij CNV Vakmensen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Namens appellant is
mr. Koekkoek verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als veiligheidskundige. Op 18 januari 2000 heeft appellant zich, vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, ziek gemeld wegens spanningsklachten. Met ingang van 16 januari 2001 is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Appellant is na zijn ziekmelding per 23 januari 2009 wegens toegenomen lichamelijke en psychische klachten op 2 maart 2010 onderzocht door een verzekeringsarts, die een rapport heeft opgesteld en daarbij de beperkingen van appellant ten opzichte van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 november 2004 (betrekking hebbend op de toen in geding zijnde datum 17 februari 2003) heeft aangepast door in de FML van 3 maart 2010 een aanvullende beperking op te nemen ten aanzien van gehoorverlies. Na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd, die in overeenstemming worden geacht met de beperkingen van appellant en waarmee het verlies aan verdiencapaciteit is berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 1 april 2010 aan appellant meegedeeld dat zijn WAO-uitkering met ingang van 21 februari 2009 naar die klasse wordt verhoogd.
1.3. Bij besluit van 10 september 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 april 2010, onder verwijzing naar rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 27 augustus 2010 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 2 september 2010, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts opgestelde en de door de bezwaarverzekeringsarts bevestigde FML van 3 maart 2010, waarin de belastbaarheid van appellant per 21 februari 2009 is vastgelegd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat uit de gedetailleerde beschrijvingen door de bezwaararbeidsdeskundige van de in de geselecteerde functies optredende belastingen blijkt dat deze belastingen de door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant niet te boven gaat. Volgens de rechtbank heeft het Uwv dan ook terecht en op goede gronden de uitkering van appellant per 21 februari 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de gronden herhaald, die hij reeds eerder in beroep heeft aangevoerd. Appellant stelt zich op het standpunt dat, gelet op de aanwezige medische informatie, in de FML van 3 maart 2010 veel beperkingen niet zijn overgenomen. Nu verschillende artsen klachten hebben geconstateerd, is genoeg aannemelijk dat die klachten beperkingen voor arbeid opleveren. Ook al zijn die beperkingen mogelijk niet direct medisch objectief aan te tonen. Met betrekking tot de arbeidskundige kant handhaaft appellant zijn standpunt dat de geselecteerde functies voor hem niet passend zijn en dat de bezwaararbeidsdeskundige een onjuiste toelichting op de gesignaleerde belastbaarheid heeft gegeven.
3.2.
Het Uwv heeft ter onderbouwing van het verweer verwezen naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, die in beroep zijn overgelegd. Verzocht wordt om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door appellant in hoger beroep aangevoerde medische gronden vormen een herhaling van de gronden die hij reeds in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De Raad onderschrijft het ter zake gegeven oordeel door de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met verkregen informatie uit de behandelend sector op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat daarvan gemotiveerd en op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. Met betrekking tot het door appellant overgelegde expertiserapport van 18 februari 2008 van medisch adviseur W. van der Boog wordt door de bezwaarverzekeringsarts vermeld dat daarin relevante zaken zijn overgeslagen, met name omdat onder het hoofdje “persoonlijk en sociaal functioneren” niets is genoteerd. Evenmin is getoetst aan gegevens van de behandelend sector, maar wordt uitgegaan van indrukken uit interactie. Dit is onvoldoende om een inschatting van de belastbaarheid, op welk gebied dan ook, te doen. De Raad voegt daaraan toe dat het expertiserapport betrekking heeft op de (toen in geding zijnde) datum 17 maart 2003, zodat daaraan voor de thans in geding zijnde datum niet die betekenis kan worden toegekend, die appellant daaraan toegekend wenst te zien.
4.2.
Op de door appellant in beroep aangevoerde gronden heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd met rapporten van 11 april 2011 en 21 juni 2011. Daarin is overtuigend gemotiveerd dat een feitelijke onderbouwing voor het aannemen van verdergaande beperkingen in verband met de lichamelijke klachten van appellant ontbreekt. Evenmin is er aanleiding om beperkingen met betrekking tot de psychische belastbaarheid op te nemen, omdat er geen evidente psychopathologie naar voren komt en appellant nooit psychologische of psychiatrische behandeling heeft gevolgd. Nu er objectief geen medische onderbouwing is voor het standpunt van appellant zijn er volgens de bezwaarverzekeringsarts geen (medische) redenen om de geclaimde verdergaande beperkingen op te nemen in de FML. De Raad ziet, gelet op de beschikbare medische informatie, dan ook geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de beperkingen van appellant op de datum in geding zijn onderschat. Het Uwv is terecht uitgegaan van de beperkingen en de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de geactualiseerde FML van 3 maart 2010.
4.3.
Ten aanzien van de arbeidskundige kant van het bestreden besluit stelt de Raad vast dat aan de schatting de functies medewerker uitkeren (SBC-code 516080), monteur/monteuse (SBC-code 267050) en machinist (SBC-code 263060) ten grondslag zijn gelegd. Op de door appellant in beroep aangevoerde gronden heeft de bezwaararbeidsdeskundige gereageerd in zijn rapporten van 12 april 2011, 3 mei 2011 (met bijbehorende toelichting van de bezwaarverzekeringsarts van 28 april 2011) en 29 juni 2011. Op grond van het geheel van voorliggende CBBS-gegevens, in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, is voldoende inzichtelijk en toetsbaar onderbouwd dat de als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies ook werkelijk geschikt zijn te achten voor appellant. Op basis van de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 21 februari 2009 terecht vastgesteld naar de klasse van 65 tot 80%.
4.4.
Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, wordt geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Nu het bestreden besluit in stand blijft ziet de Raad geen grond voor het toekennen van schadevergoeding. Evenmin is er aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. Heeremans

HD