Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 944,-;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 454,- wordt geheven.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Haarlem. Het geschil betreft de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan betrokkene, die een uitkering ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad had de bijstand van betrokkene beëindigd op basis van de veronderstelling dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar vriend. De rechtbank had deze beslissing vernietigd, omdat niet was aangetoond dat betrokkene en haar vriend hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat betrokkene en haar vriend daadwerkelijk samenwoonden. Betrokkene stond geregistreerd op een ander adres dan haar vriend, en er was geen bewijs dat haar vriend gemiddeld meer dan de helft van de nachten bij haar verbleef. De Raad oordeelt dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, zoals gedefinieerd in de WWB.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene, die zijn vastgesteld op € 944,-. De uitspraak benadrukt het belang van concrete feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de hoofdverblijfplaats en de voorwaarden voor bijstandsverlening.