ECLI:NL:CRVB:2013:1209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
12-1797 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstands toeslag door hoofdverblijf meerderjarige zoon

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellante ontving sinds 3 oktober 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), met een toeslag van 20% voor alleenstaande ouders. De toeslag werd verlaagd naar 10% omdat haar meerderjarige zoon bij haar inwoonde, wat leidde tot de conclusie dat zij de noodzakelijke bestaanskosten kon delen. De appellante heeft betoogd dat er geen informed consent was gegeven voor het huisbezoek dat leidde tot deze beslissing. De Raad oordeelde dat, hoewel appellante het Registratieformulier huisbezoeken-A had ondertekend, zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet wist waarvoor zij tekende. De bevindingen van het huisbezoek mochten daarom worden betrokken bij de beoordeling van het recht op bijstand.

De Raad heeft verder overwogen dat de aanwezigheid van de zoon in de woning van appellante, de aangetroffen spullen en zijn verklaringen voldoende bewijs vormden dat hij zijn hoofdverblijf bij appellante had. De appellante kon niet overtuigend aantonen dat haar zoon niet bij haar woonde, ondanks haar argumenten. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat er geen recht was op de verzochte schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1797 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
21 maart 2012, 12/76 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Spek. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.A. Boogaards. Als tolk is verschenen S.P. Baksoellah.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 3 oktober 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ouder met een toeslag van 20%. Appellante woont aan de [adres 1] in [plaatsnaam] samen met haar dochter en haar jongste zoon. Haar oudste, meerderjarige, zoon [naam oudste zoon] ([M.]) stond ingeschreven op het adres [adres 2] in [plaatsnaam].
1.2.
In het kader van het project Handhavingsteam (Haagse Pand Brigade) heeft op
1 september 2009 een huisbezoek plaatsgevonden op het adres van appellante.
1.3.
De bevindingen van dit huisbezoek waren voor het college aanleiding om bij besluit van 12 september 2011, gehandhaafd bij besluit van 19 december 2011 (bestreden besluit), de bijstand van appellante te herzien met ingang van 1 september 2011 door de toeslag van 20% te verlagen naar 10%, op de grond dat [M.] zijn hoofdverblijf heeft op het adres van appellante, waardoor zij de noodzakelijke bestaanskosten kan delen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in de eerste plaats aangevoerd dat bij het afgelegde huisbezoek niet is voldaan aan de eis van een informed consent. Zij heeft weliswaar het zogenoemde Registratieformulier huisbezoeken-A ondertekend, maar zij had geen idee wat dat betekende. Blijkens het verhandelde ter zitting en het zich onder de gedingstukken bevindende rapportageformulier Deelonderzoek rechtmatigheid hebben twee medewerkers van het Handhavingsteam aangebeld waarna [M.] de deur heeft geopend. De medewerkers hebben zich gelegitimeerd en het doel van het project uitgelegd. Nadat zij gevraagd hadden naar appellante, heeft [M.] haar gehaald en is zij even in de gang verschenen en heeft zij zich voorgesteld, waarna zij aangaf even te willen opruimen omdat zij net hadden gegeten. Vervolgens zijn de medewerkers met [M.] naar binnen gelopen. [M.] heeft ten behoeve van appellante vertaald wat de medewerkers hebben uitgelegd en gevraagd. Appellante heeft het Registratieformulier huisbezoeken-A ondertekend, waarmee zij heeft verklaard toestemming te verlenen voor het huisbezoek en dat haar duidelijk is dat weigeren van het huisbezoek geen gevolgen heeft voor het recht op bijstand. Gelet op de gang van zaken heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij niet wist waarvoor zij tekende, zodat wel is voldaan aan de eis van een informed consent.
4.2.
Wat in 4.1 is overwogen leidt ertoe dat de bevindingen van het huisbezoek bij de beoordeling van het recht op bijstand mogen worden betrokken.
4.3.
Appellante heeft zich in de tweede plaats op het standpunt gesteld dat wat aan spullen van [M.] in haar woning is aangetroffen, niet tot de conclusie kan leiden dat hij bij haar zijn hoofdverblijf had. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
[M.] had een substantiële hoeveelheid kleding en verzorgingsspullen op het adres van appellante. Bovendien bewaarde hij zijn administratie en zijn post in de woning van appellante. [M.] heeft tegenover de betrokken medewerkers verklaard dat hij samen met een andere man op de [adres 2] verbleef en dat hij het niet vertrouwde om daar zijn administratie en post te bewaren. Ter zitting heeft appellante echter verklaard dat [M.] zijn administratie op haar adres bewaarde omdat hij de administratie van het gehele gezin voerde, dus uit praktische overwegingen. De reden voor de aanwezigheid van de administratie op dit adres is aldus niet helder geworden. In de kamer waar hij zei te slapen lagen ook een dienstpas en medicijnen op zijn naam.
4.3.2.
Verder heeft [M.] als verklaring voor zijn verblijf in de woning van appellante gegeven dat hij in verband met een abces een operatie heeft moeten ondergaan en daarom tijdelijk door zijn moeder, appellante, werd verzorgd. Desgevraagd ter zitting kon appellante echter niet zeggen wanneer de operatie heeft plaatsgevonden.
4.3.3.
[M.] heeft ook verklaard dat hij zijn woning aan de [adres 2] ter beschikking stelde aan anderen. Nader onderzoek van het Handhavingsteam heeft uitgewezen dat op dat adres een vrouw met twee kinderen stond ingeschreven. Een buurvrouw heeft bevestigd dat er inderdaad een gezin met twee kinderen woonde. Niet duidelijk is of de andere man over wie [M.] tijdens het huisbezoek had verklaard inmiddels weer was vertrokken.
4.3.4.
Het verblijf van [M.] in de woning van appellante, de in die woning aangetroffen spullen van [M.] en de gegeven verklaringen daarvoor, bezien in samenhang met het feit dat [M.] zijn woning ter beschikking stelde aan anderen, bieden een toereikende grondslag voor het oordeel dat [M.] ten tijde hier van belang bij appellante zijn hoofdverblijf had.
4.4.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3.4 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Dat betekent dat er voor toekenning van de verzochte schadevergoeding geen ruimte is.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en M. Hillen en mr. F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) J.T.P. Pot
sg