Uitspraak
14 december 2011, 11/6109 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die beschuldigd wordt van het exploiteren van een hennepkwekerij. Appellant ontving sinds 20 juli 1988 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een melding van wateroverlast in zijn woning ontdekte de politie op 25 januari 2011 een in werking zijnde hennepkwekerij, met 84 hennepplanten en 70 hennepstekken. De bevindingen leidden tot de conclusie dat appellant op 29 juni 2010 met de kwekerij was begonnen. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage herzag de bijstand van appellant en vorderde € 7.336,98 terug, omdat hij geen informatie had verstrekt over de hennepkwekerij. Appellant ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij pas in september 2010 was begonnen met de kwekerij en dat er slechts één oogst had plaatsgevonden. Hij onderbouwde dit met een vonnis van de politierechter, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellant al op 29 juni 2010 was begonnen. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden en dat de intrekking van de bijstand terecht was. Het hoger beroep werd verworpen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.