In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die sinds 9 mei 2006 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 april 2012. De Belastingdienst had in 2008 een belastingteruggave vastgesteld, die het college van burgemeester en wethouders van Leiden niet had gemeld aan appellante. Na een heronderzoek in 2009 ontdekte het college deze teruggave en besloot de bijstand van appellante over de periode van 9 mei 2006 tot en met 31 december 2006 te herzien en het teveel ontvangen bedrag terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college niet bevoegd was om de bijstand te herzien, omdat appellante op het moment van bijstandsverlening niet over de belastingteruggave beschikte. De Raad stelt vast dat de terugvordering ten onrechte was gebaseerd op artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak vernietigd wordt. De Raad verklaart het beroep van appellante gegrond en herroept het besluit van 24 juli 2009, voor zover daarbij de bijstand is herzien. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met betrekking tot de terugvordering blijven echter in stand, omdat appellante in strijd met haar wettelijke inlichtingenverplichting de teruggave niet had gemeld.
De Raad veroordeelt het college in de kosten van appellante, die worden begroot op € 2.832,--, en bepaalt dat het college het griffierecht van € 156,-- aan appellante vergoedt. Deze uitspraak is openbaar gedaan op 30 juli 2013.