ECLI:NL:CRVB:2013:1194

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
11-7132 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op basis van onvoldoende medewerking en hersteltermijn

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellante op basis van onvoldoende medewerking bij een heronderzoek naar het recht op bijstand. Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en werd opgeroepen om bankafschriften over te leggen. Ondanks een oproep op 26 augustus 2010, heeft appellante niet alle gevraagde bankafschriften meegenomen naar de afspraak op 2 september 2010. Het college heeft daarop het recht op bijstand opgeschort en appellante kreeg de kans om de ontbrekende documenten voor 20 september 2010 in te leveren. Aangezien appellante dit niet deed, heeft het college op 23 september 2010 de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Maastricht heeft het beroep tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de hersteltermijn die aan appellante was gegeven niet te kort was, ook niet met het oog op het feit dat er een weekend in viel en appellante een bewindvoerder had. De Raad oordeelde dat appellante voldoende tijd had om de benodigde informatie te verstrekken en dat zij geen actie heeft ondernomen om een verlenging van de termijn te vragen.

De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstand met ingang van 2 september 2010 in rechte stand kan houden. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7132 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
2 november 2011, 11/443 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Dabekaussen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met het onderzoek in de zaken 11/7131 WWB en 12/1748 WWB plaatsgevonden op 18 juni 2013. Voor appellante is verschenen
mr. Dabekaussen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.M. Benning-Hellenbrand. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In het kader van een heronderzoek naar het recht op bijstand is appellante bij brief van
26 augustus 2010 opgeroepen om op 2 september 2010 te verschijnen op het kantoor van de Afdeling werk en inkomen, met medeneming van onder meer de bankafschriften van de laatste drie maanden van haarzelf en haar kinderen. Appellante is daar wel verschenen, maar heeft niet alle bankafschriften meegenomen.
1.3. Vervolgens heeft het college bij besluit van 14 september 2010 het recht op bijstand met ingang van 2 september 2010 opgeschort. Daarbij is appellante nog in de gelegenheid gesteld de ontbrekende bankafschriften over de periode van 14 juli 2010 tot en met 28 augustus 2010 voor 20 september 2010 over te leggen. Binnen die termijn heeft het college geen bankafschriften ontvangen.
1.4.
Bij besluit van 23 september 2010 heeft het college, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB, de bijstand met ingang van 2 september 2010 ingetrokken.
1.5.
Bij besluit van 10 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 september 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitsprak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
4.2.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
4.3.
Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.4.
Appellante heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt de vraag of de in het bestreden besluit gehandhaafde intrekking van de bijstand ingaande 2 september 2010 in rechte stand kan houden. In het kader van een heroverweging van een besluit op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB staat uitsluitend ter beoordeling of betrokkene (verwijtbaar) heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde hersteltermijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde informatie te verstrekken.
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat de in het opschortingbesluit van 14 september 2010 gegeven hersteltermijn te kort is, enerzijds omdat in de hersteltermijn een weekend valt waardoor er nog maar drie werkdagen zijn om aan het verzoek van het college te voldoen, anderzijds omdat het college bekend was dat appelante voor haar financiën een bewindvoerder had, wat vertraging veroorzaakt.
4.6.
De Raad acht de appellante gegeven hersteltermijn niet te kort, ook niet nu er binnen die termijn een weekend valt en zij een bewindvoerder had. Daarbij is van belang dat appellante er bij brief van 26 augustus 2010 al van in kennis is gesteld dat zij de bankafschriften diende over te leggen en dat appellante in elk geval op 2 september 2010, ruimschoots voor de aanvang van de hersteltermijn, wist dat niet alle bankafschriften waren ingeleverd. Anders dan appellante stelt, valt niet in te zien waarom deze omstandigheden niet bij de beoordeling van de hier te beantwoorden vraag kunnen worden meegenomen. Indien appellante de gegeven termijn te kort vond, dan had zij zich tot het college kunnen wenden voor het vinden van een oplossing, bijvoorbeeld het vragen van verlenging van die termijn. Nu appellante in dit verband geen actie heeft ondernomen, dienen de gevolgen hiervan voor haar rekening en risico te komen.
4.7.
De eerst ter zitting aangevoerde grond dat appellante het opschortingsbesluit mogelijk later heeft ontvangen omdat de post via de bewindvoerder is gegaan, is te weinig concreet en niet onderbouwd, zodat aan deze grond, mede gelet op het late tijdtip waarop deze naar voren is gebracht, wordt voorbijgegaan.
4.8.
Uit het 4.6 en 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de intrekking van de bijstand met ingang van 2 september 2010 in rechte stand kan houden. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) V.C. Hartkamp

HD