ECLI:NL:CRVB:2013:1183
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.A.J. van den Hurk
- M. Greebe
- R.P.T. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en oplegging van boete wegens schending van inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering aan appellant, die sinds december 1993 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De uitkering werd ingetrokken per 8 juni 2009, omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ontdekte dat appellant tussen 1 januari 2004 en 31 december 2006 inkomsten had uit een persoonsgebonden budget (PGB) voor de zorg van zijn dochter, maar deze inkomsten niet had opgegeven. Het Uwv vorderde een bedrag van € 33.931,- terug en legde een boete op van € 2.269,- wegens schending van de inlichtingenverplichting.
Appellant stelde in hoger beroep dat hij feitelijk geen zorg verleende aan zijn dochter, maar dat dit door zijn echtgenote werd gedaan. Hij betwistte de waarde van de getuigenverklaringen van zijn familieleden en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte geen rekening had gehouden met de herziening van de belastingaanslagen door de Belastingdienst. De rechtbank had eerder de beroepen van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat appellant zorgtaken had verricht waarvoor hij vergoeding uit het PGB ontving. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden en dat de opgelegde boete evenredig was. Het hoger beroep van appellant werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.