ECLI:NL:CRVB:2013:1180

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
29 juli 2013
Zaaknummer
12-1469 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering ontvangen voorschot en verrekening van inkomsten uit dienstbetrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De appellant, die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, was in geschil met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een voorschot dat hij had ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant over de periode van 2 oktober 2006 tot en met 2 april 2007 een bedrag van € 11.547,90 moest terugbetalen, gebaseerd op zijn belastbaar loon van € 2.762,- in 2006 en € 40.378,- in 2007. Appellant stelde dat er geen sprake was van winst uit onderneming, maar van onttrekkingen aan eerder opgebouwd vermogen uit zijn stamrecht-B.V. De Raad oordeelde dat het Uwv van de juiste bedragen was uitgegaan en dat appellant niet kon worden gevolgd in zijn standpunt dat hij niet of onvolledig was voorgelicht over de verrekening van zijn inkomsten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1469 WW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van
8 februari 2012, 11/1203 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.T. Meijhuis hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Meijhuis. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij beschikking van 20 december 2004 heeft de kantonrechter een tussen appellant en[werkgeefster] (werkgeefster) bestaande arbeidsovereenkomst per 1 januari 2005 ontbonden onder toekenning aan appellant van een vergoeding van € 257.400,-. Het Uwv heeft appellant met ingang van 1 april 2005 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.1. In 2005 heeft appellant een onderneming onder de handelsnaam [handelsnaam 1] B.V. ([handelsnaam 1]) laten registreren bij de Kamer van Koophandel (KvK), met bedrijfsomschrijving: holding en stamrecht. Appellant heeft de van zijn werkgeefster ontvangen vergoeding als stamrecht ingebracht in [handelsnaam 1]. Appellant is enig aandeelhouder en bestuurder van [handelsnaam 1]. Uit de jaarstukken van [handelsnaam 1] blijkt dat deze vennootschap in 2006 en 2007 één werknemer had.
1.2.2. In 2006 heeft appellant ook een onderneming onder de handelsnaam[handelsnaam 2] B.V. (OfficeMan) laten registreren bij de KvK, waarvan de bedrijfsactiviteiten voornamelijk bestaan uit de handel in officesupplies aan consumenten en bedrijven. Uit de jaarstukken van[handelsnaam 2] blijkt dat de vennootschap in 2006 en 2007 geen personeel in dienst had.
1.2.3. Uit de jaarstukken van[handelsnaam 2] blijkt dat[handelsnaam 2] deel uitmaakt van een fiscale eenheid met [handelsnaam 1].
1.3. Bij besluit van 27 september 2006 heeft het Uwv appellant voor de periode van 1 oktober 2006 tot 1 april 2007 toestemming verleend om met behoud van uitkering werkzaamheden te gaan verrichten om van start te gaan met een eigen bedrijf. Met ingang van 2 april 2007 is de WW-uitkering van appellant beëindigd.
1.4. Bij besluit van 9 maart 2011 heeft het Uwv op basis van gegevens van de Belastingdienst vastgesteld dat appellant het over de periode van 2 oktober 2006 tot en met 2 april 2007 ontvangen voorschot tot een bedrag van € 11.547,90 moet terugbetalen. Bij deze berekening is het Uwv uitgegaan van een belastbaar loon van appellant van € 2.762,- in 2006 en € 40.378,- in 2007. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 9 maart 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het Uwv terecht uitgegaan van het belastbaar loon dat appellant in 2006 en 2007 heeft ontvangen van [handelsnaam 1]. De rechtbank volgt appellant niet in zijn standpunt dat het Uwv hem niet, dan wel onvolledig, heeft voorgelicht over de wijze waarop zijn inkomsten zouden worden verrekend.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat in de startperiode van 2 oktober 2006 tot en met 2 april 2007 geen sprake is geweest van winst uit onderneming, maar van onttrekkingen aan eerder door appellant opgebouwd vermogen uit de stamrecht-B.V. [handelsnaam 1]. Appellant heeft betoogd dat geen sprake is geweest van op grond van artikel 35aa van de WW op zijn WW-uitkering te korten inkomsten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Artikel 35aa van de WW luidde, voor zover en ten tijde hier van belang:
“Indien de werknemer toestemming heeft verkregen van het UWV om werkzaamheden als bedoeld in artikel 77a, eerste lid, te verrichten en het recht op uitkering op grond van het tweede lid van dat artikel blijft bestaan, wordt de uitkering verminderd met 70% van de inkomsten uit of in verband met die werkzaamheden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, de berekening daarvan en de periode waaraan deze worden toegerekend.”.
4.1.2. In artikel 2 van het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW (Besluit) is, voor zover en ten tijde hier van belang, bepaald:
“1. Onder inkomsten als bedoeld in artikel 35aa, eerste lid, van de WW wordt verstaan:
a. het belastbaar loon of het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 3.3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.4.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
b. de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in artikel 3.74 van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, onderdelen a, b en c, van die wet, niet geacht worden te behoren tot die winst.
2.
Indien de berekening van de in het eerste lid bedoelde inkomsten leidt tot een negatief bedrag, worden die inkomsten op nihil gesteld.”.
4.1.3. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW is het UWV verplicht hetgeen onverschuldigd is betaald terug te vorderen. Het vierde lid van dat artikel bepaalt dat het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2. Bij ondernemers zoals appellant, die als directeur-grootaandeelhouder activiteiten als zelfstandige heeft verricht in een constructie met meerdere b.v.’s, moet het door hem genoten belastbaar loon over het aanvangsjaar en het daarop volgende jaar als uitgangspunt gelden voor de berekening van het in aanmerking te nemen inkomen met toepassing van artikel 3 van het Besluit. De aan heffing van vennootschapsbelasting onderworpen eventuele winst uit b.v.’s is geen inkomen in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit en moet daarom buiten beschouwing blijven. Artikel 2, tweede lid, van het Besluit verwijst enkel naar inkomsten als bedoeld in het eerste lid van dat artikel. Voor saldering van genoten belastbaar loon met een eventueel negatief resultaat uit b.v.’s in het aanvangsjaar of in het daarop volgende jaar is geen ruimte (zie CRvB 3 april 2013, LJN BZ6160).
4.3.
Uit artikel 2, eerste lid, van het Besluit en de daarbij gevoegde Nota van Toelichting volgt ook dat het Uwv belastbaar loon of belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden of belastbare winst uit onderneming, zoals deze door de fiscus voor de van de startende zelfstandige te heffen inkomstenbelasting zijn vastgesteld, tot uitgangspunt moet nemen bij de vaststelling van de inkomsten die met de WW-uitkering verrekend moeten worden. Het Uwv is in het geval van appellant van de juiste bedragen uitgegaan en heeft daarbij terecht het als “inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking” van [handelsnaam 1] B.V. over 2006 en 2007 opgegeven belastbaar loon tot uitgangspunt genomen.
4.4.
Wat appellant ter zitting opnieuw naar voren heeft gebracht over de ontbrekende dan wel onvolledige voorlichting door het Uwv over de wijze waarop zijn inkomsten zouden worden verrekend, leidt niet tot een ander oordeel dan de rechtbank daarover heeft gegeven.
4.5.
Tegen de terugvordering zijn geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker

EH