ECLI:NL:CRVB:2013:1169

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
11-7042 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering voor de Ziektewet en de weigering van ziekengeld na ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. Appellante, die op 25 november 2004 ziekmeldde, betoogde dat zij op die datum verzekerd was voor de Ziektewet (ZW). De Raad oordeelde dat de door appellante aangevoerde grond slaagde, maar dat het Uwv terecht ziekengeld had geweigerd. De Raad stelde vast dat appellante over de periode van 30 januari 2001 tot 29 januari 2002 al de maximale termijn van 52 weken ziekengeld had ontvangen. Hierdoor was er geen recht op een nieuwe uitkering na de ziekmelding op 25 november 2004, omdat er geen nieuwe wachttijd was gaan lopen. De Raad verwierp ook het beroep van appellante op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel, omdat er geen gerechtvaardigde verwachtingen waren dat de toekenningsbesluiten van 29 maart en 4 april 2006 tot uitbetaling van ziekengeld zouden leiden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.180,- en werd bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 112,- aan appellante vergoedt.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7042 ZW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van
26 oktober 2011, 11/862 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A. Boeve, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Boeve. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.H.G. Boelen. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Bij brief van 31 januari 2013 zijn namens appellante nadere stukken ingebracht. Het Uwv heeft op deze stukken een reactie ingezonden en vervolgens een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 5 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Boeve. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende, voor dit geding van belang zijnde, feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante was laatstelijk voor haar ziekmelding per 30 januari 2001 werkzaam als stadswacht bij de gemeente Harderwijk voor 32 uur per week. Aan appellante is in verband met haar ziekmelding over de periode van 30 januari 2001 tot 29 januari 2002 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 11 december 2002, na bezwaar gehandhaafd, heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 29 januari 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen omdat appellante niet arbeidsongeschikt is voor de eigen functie. Deze beslissing staat in rechte vast.
1.3.
Met ingang van 1 maart 2004 is het dienstverband van appellante met de gemeente Harderwijk gewijzigd van 32 naar 16 uur per week.
1.4.
Bij besluit van 5 november 2004, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 februari 2005, heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 12 juli 2004 een ZW-uitkering toe te kennen, omdat de maximale termijn van 52 weken ziekengeld over de periode van 30 januari 2001 tot 29 januari 2002 al is betaald. Ook deze beslissing staat in rechte vast.
1.5.
Bij besluit van 25 februari 2005 heeft het Uwv de aanvraag van appellante van 26 januari 2005 om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) afgewezen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 januari 2005 niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing staat eveneens in rechte vast.
1.6.
In januari 2006 heeft appellante zich met ingang van 25 november 2004 bij het Uwv ziek gemeld. Deze ziekmelding is door het Uwv geboekt als een zogenoemde zieke WW-er. Bij besluiten van 29 maart 2006 en 4 april 2006 heeft het Uwv aan appellante als werkloze met ingang van 25 november 2004 een ZW-uitkering toegekend. Deze uitkering is nimmer uitbetaald. Na verzending van de toekenningsbesluiten heeft het Uwv geconstateerd dat de eerste ziektedag 30 januari 2001 was en dat vanaf die datum reeds over de maximale periode ZW-uitkering was toegekend.
1.7.
Bij besluit van 2 september 2008 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 25 november 2004 geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat over de periode van 30 januari 2001 tot 29 januari 2002 reeds de maximale duur van een ZW-uitkering is betaald en appellante na deze periode steeds arbeidsongeschikt is gebleven. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 23 september 2009 heeft de rechtbank het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Raad heeft bij zijn uitspraak van 15 december 2010, LJN BO7590, die uitspraak vernietigd, het beroep tegen het besluit van 28 januari 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.8.
Bij besluit van 27 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 september 2008 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd vanwege een onjuiste motivering, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en beslissingen gegeven over proceskostenveroordeling en vergoeding van griffierecht.
2.2.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellante per datum ziekmelding,
25 november 2004, niet (meer) in dienstbetrekking werkzaam was en dat zij evenmin een WW-uitkering genoot. Gelet hierop was appellante op de in geding zijnde datum niet verzekerd voor de ZW en heeft het Uwv aldus om die reden ten onrechte aan appellante
ZW-uitkering toegekend. Het had appellante redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de
ZW-uitkering haar ten onrechte was toegekend. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot appellante geen sprake is van een door een bestuursorgaan opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat moet worden gehonoreerd.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd, dat zij op de datum in geding verzekerd was voor de ZW. Zij betwist voorts dat zij vanaf 30 januari 2001 doorlopend ziek is geweest. Door het Uwv is de ziekmelding per 25 november 2004 terecht als nieuwe aanvraag voor een
ZW-uitkering behandeld. Zij heeft ten slotte aangevoerd dat gelet op de toekenningsbesluiten van 29 maart 2006 en 4 april 2006 zij erop mocht vertrouwen dat het Uwv ook daadwerkelijk tot uitbetaling van de uitkering zou overgaan. Door dit niet te doen, handelt het Uwv in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door appellante aangevoerde grond, dat zij op 25 november 2004 verzekerd was voor de ZW, slaagt. Uit nader onderzoek door het Uwv is gebleken dat appellante tot 1 november 2004 een dienstverband had bij de gemeente Harderwijk. Aansluitend was zij niet in dienstbetrekking noch ontving zij een uitkering op grond waarvan zij verzekerd was voor de ZW. Nu appellante zich per 25 november 2004 ziek heeft gemeld, is er sprake van een ziekmelding binnen de op grond van artikel 46 van de ZW geldende periode van nawerking, zodat zij op grond van deze bepaling aanspraak heeft op ziekengeld alsof zij verzekerd was. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat appellante per datum ziekmelding niet verzekerd was voor de ZW.
4.2.
De Raad staat vervolgens voor de beantwoording van de vraag of naar aanleiding van de ziekmelding per 25 november 2004 het Uwv appellante terecht met toepassing van artikel 29, vijfde lid, van de ZW ziekengeld heeft geweigerd.
4.3.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante over de periode van 30 januari 2001 tot 29 januari 2002 over de maximale termijn van de toen geldende periode van 52 weken ziekengeld heeft ontvangen. Voorts wijst de Raad erop dat, zoals hiervoor onder 1.4 is vermeld, in rechte vaststaat dat naar aanleiding van de ziekmelding per 12 juli 2004 ziekengeld is geweigerd omdat reeds over de maximale termijn ziekengeld is betaald. Ter zitting heeft appellante verklaard dat zij, nadat zij zich per 12 juli 2004 had ziek gemeld, niet is teruggekeerd bij haar werkgever en aldaar geen werkzaamheden meer heeft verricht. Ook uit de gedingstukken is de Raad niet gebleken dat appellante na
12 juli 2004 in haar werkzaamheden heeft hervat. Hieruit volgt dat met de nieuwe ziekmelding op 25 november 2004 geen nieuwe wachttijd is gaan lopen, maar dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat reeds over de maximale termijn ziekengeld is verstrekt. Het Uwv heeft dan ook terecht op grond van artikel 29, vijfde lid, van de ZW geweigerd met ingang van 25 november 2004 aan appellante ziekengeld toe te kennen.
4.4.
Het door appellante gedane beroep op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel faalt, reeds omdat geen sprake is van bij appellante gerechtvaardigde verwachtingen dat de toekenningsbesluiten van 29 maart 2006 en 4 april 2006 tot uitbetaling van ziekengeld hadden moeten leiden. Gelet op de onder 1.4 en 1.5 vermelde besluiten en de gevoerde correspondentie had het appellante voldoende duidelijk moeten zijn geweest, dat de toekenningsbesluiten van 29 maart 2006 en 4 april 2006 onjuist waren en dat gezien haar voortdurend ziekteverzuim na 12 juli 2004 terecht naar aanleiding van deze toekenningsbesluiten nimmer uitbetaling heeft plaatsgevonden.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt, gezien hetgeen is overwogen in 4.2, 4.3 en 4.4, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de in hoger beroep gemaakte proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 1.180,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting en nadere zitting).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.180,-
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het griffierecht van € 112,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en A.I. van der Kris en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) K.E. Haan

NW