Uitspraak
26 oktober 2011, 11/862 (aangevallen uitspraak)
mr. A.H.G. Boelen. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
OVERWEGINGEN
25 november 2004, niet (meer) in dienstbetrekking werkzaam was en dat zij evenmin een WW-uitkering genoot. Gelet hierop was appellante op de in geding zijnde datum niet verzekerd voor de ZW en heeft het Uwv aldus om die reden ten onrechte aan appellante
ZW-uitkering toegekend. Het had appellante redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de
ZW-uitkering haar ten onrechte was toegekend. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot appellante geen sprake is van een door een bestuursorgaan opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat moet worden gehonoreerd.
ZW-uitkering behandeld. Zij heeft ten slotte aangevoerd dat gelet op de toekenningsbesluiten van 29 maart 2006 en 4 april 2006 zij erop mocht vertrouwen dat het Uwv ook daadwerkelijk tot uitbetaling van de uitkering zou overgaan. Door dit niet te doen, handelt het Uwv in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.
12 juli 2004 in haar werkzaamheden heeft hervat. Hieruit volgt dat met de nieuwe ziekmelding op 25 november 2004 geen nieuwe wachttijd is gaan lopen, maar dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat reeds over de maximale termijn ziekengeld is verstrekt. Het Uwv heeft dan ook terecht op grond van artikel 29, vijfde lid, van de ZW geweigerd met ingang van 25 november 2004 aan appellante ziekengeld toe te kennen.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.180,-
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het griffierecht van € 112,- vergoedt.