ECLI:NL:CRVB:2013:1155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
12-6258 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet en Toeslagenwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van uitkeringen aan appellant op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Toeslagenwet (TW). De terugvordering betreft een bedrag van € 8.740,30 dat appellant in de periode van 6 februari 2006 tot en met 20 augustus 2006 te veel heeft ontvangen. Het hoger beroep richt zich op de vraag of de rechtbank Maastricht in haar eerdere uitspraak terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond heeft verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank dit terecht heeft gedaan. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd en de Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de brieven van het Uwv van 15 en 19 december 2011 niet gericht zijn op rechtsgevolg en daarom niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in aanwezigheid van griffier K.E. Haan.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/6258 WW, 12/6259 TW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
17 oktober 2012, 12/225 en 12/226 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 1 november 2007 zijn de in de periode van 6 februari 2006 tot en met
20 augustus 2006 aan appellant uitgekeerde bedragen aan uitkeringen van appellant op grond van de Werkloosheidswet (WW) en op grond van de Toeslagenwet (TW) ter hoogte van in totaal € 8.740,30 van appellant teruggevorderd. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 24 december 2007 ongegrond verklaard. Tegen dit laatste besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit in rechte vaststaat.
2.1.
Bij brief van 15 december 2011 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat een bedrag van € 8.740,30 aan WW-uitkering en toeslag, dat appellant in de periode van 6 februari 2006 tot en met 20 augustus 2006 teveel heeft ontvangen, van hem zal worden teruggevorderd.
2.2.
Bij brief van 19 december 2011 heeft het Uwv appellant verzocht om een bijgevoegd formulier Inkomens- en Vermogensonderzoek in te vullen teneinde te kunnen bepalen hoeveel appellant elke maand kan betalen.
2.3.
Het tegen de brieven van 15 december 2011 en 19 december 2011 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluiten van 31 januari 2012 (respectievelijk bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2) niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat de brief van 15 december 2011 herhaalde besluitvorming betreft die niet is gericht op zelfstandig rechtsgevolg en daarom geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven dat de brieven van 15 december 2011 en 19 december 2011 niet op rechtsgevolg zijn gericht. De rechtbank heeft daaraan dezelfde motivering ten grondslag gelegd als het Uwv. Zij heeft het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 1, niettemin gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, met instandlating van de rechtsgevolgen, omdat het Uwv had verzuimd appellant in de bezwaarprocedure over de brief van 15 december 2011 te horen.
4.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar zijn gronden in beroep, kort gezegd, betoogd dat het Uwv de uitkeringen van appellant niet mag terugvorderen omdat dat recht inmiddels is verjaard.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het hoger beroep beperkt zich tot de vraag of de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 1 in stand heeft gelaten en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond heeft verklaard. Bij de beantwoording van deze vraag is bepalend of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv het tegen de brieven van 15 december 2011 en 19 december 2011 gemaakte bezwaar terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.2.
In hoger beroep heeft appellant geen gronden geformuleerd tegen dit oordeel van de rechtbank. De Raad kan zich geheel vinden in dit oordeel en de overwegingen die hiertoe hebben geleid en maakt deze tot de zijne. Aan een beoordeling van de (enige) grond van appellant, dat het Uwv geen bevoegdheid toekomt om terug te vorderen omdat de vordering is verjaard, komt de Raad in het kader van dit geding dan ook niet toe.
5.3.
Uit 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Gelet op deze uitkomst is voor de gevraagde veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente geen plaats.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijk rente af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) K.E. Haan
GdJ