ECLI:NL:CRVB:2013:1154

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
12-4352 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van werkloosheid en voorwaarden voor WW-uitkering

In deze zaak gaat het om de vraag of appellant terecht pas per 1 december 2011 voldeed aan alle voorwaarden voor het ontstaan van werkloosheid. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de werkloosheid van appellant inderdaad pas op 1 december 2011 is ingetreden. Appellant had eerder, op 11 november 2011, een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen. De reden hiervoor was dat het dienstverband met zijn vorige werkgever tot 1 december 2011 had voortgeduurd, en dat appellant pas op dat moment aan de voorwaarden voor werkloosheid voldeed.

De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant was van mening dat hij op 11 november 2011 al voldeed aan de voorwaarden voor werkloosheid, maar de rechtbank oordeelde dat het recht op doorbetaling van loon uit de dienstbetrekking bij zijn vorige werkgever relevant was voor de beoordeling van zijn recht op WW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en openbaar uitgesproken op 24 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/4352 WW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
26 juni 2012, 12/480 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.A. Jacobs hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Ruis.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is van 6 november 2006 tot 1 november 2011 in dienstbetrekking werkzaam geweest bij [naam werkgever] ). Deze dienstbetrekking is door partijen beëindigd door middel van een in september 2011 getekende vaststellingsovereenkomst, waarbij een vergoeding aan appellant is toegekend van € 14.620,- bruto.
1.2. Op 1 november 2011 is appellant in dienst getreden bij [naam werkgever 2] ([naam werkgever 2]) waar hij tijdens de proeftijd op 10 november 2011 is ontslagen.
1.3. Appellant heeft bij het Uwv met ingang van 11 november 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 30 november 2011 heeft het Uwv aan appellant tot en met 30 november 2011 WW-uitkering ontzegd omdat het dienstverband met [naam werkgever] tot 1 december 2011 zou hebben voortgeduurd en werkloosheid eerst met ingang van 1 december 2011 zou zijn ingetreden, indien de voor de werkgever geldende opzegtermijn van twee maanden in acht zou zijn genomen.
1.4. Bij besluit van 28 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 november 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Om te kunnen beoordelen of op 11 november 2011 was voldaan aan alle voorwaarden voor het recht op WW-uitkering, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WW, was naar het oordeel van de rechtbank op grond van vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld CRvB, 28 mei 2003, LJN AH8697) eveneens relevant een recht op doorbetaling van loon uit de dienstbetrekking bij [naam werkgever], die op de (omvang van) het arbeidsurenverlies per 11 november 2011 van invloed was en diende dat eerdere recht bij de beoordeling van het recht op uitkering per 11 november 2011 betrokken te worden.
3.
Appellant kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen en heeft herhaald wat hij ook in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Volgens appellant is op 11 november 2011, als gevolg van het feitelijk arbeidsurenverlies op dat moment, werkloosheid in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WW ontstaan.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of appellant terecht pas per 1 december 2011 voldeed aan alle voorwaarden voor het ontstaan van werkloosheid. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van zijn eerdere stelling in bezwaar en beroep dat hij, als gevolg van het feitelijk arbeidsurenverlies op 11 november 2011, al op dat moment voldeed aan alle voorwaarden voor het ontstaan van werkloosheid. De rechtbank is gemotiveerd op de stelling van appellant ingegaan. Het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak worden volledig onderschreven en zijn in overeenstemming met de rechtspraak van de Raad. Daarom wordt verwezen naar de door de rechtbank aangehouden uitspraak CRvB, 28 mei 2003, LJN AH8697.
4.3.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor de gevraagde veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente bestaat geen ruimte.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) K.E. Haan
JvC