ECLI:NL:CRVB:2013:1145

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
12-806 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WAO-uitkering na herbeoordeling geschiktheid voor passende werkzaamheden

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1995 een uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid door schouderklachten en psychische problemen. In het kader van een herbeoordeling is op 16 augustus 2010 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek uitgevoerd, waaruit een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is opgesteld. Deze FML concludeert dat appellant geschikt is voor hem passende werkzaamheden, wat leidt tot de intrekking van zijn uitkering per 9 december 2010. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij geen aanleiding heeft gezien om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank zijn klachten en beperkingen onvoldoende heeft meegewogen en heeft hij nieuwe medische gegevens ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad heeft de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige als overtuigend beschouwd en heeft geconcludeerd dat appellant met zijn beperkingen geschikt is voor de geduide functies. Het verzoek om een deskundige in te schakelen is afgewezen, evenals het verzoek om schadevergoeding en proceskostenvergoeding. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/806 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
11 januari 2012, 11/4526 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Hupkes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S. Verhagen, kantoorgenoot van mr. Hupkes. Namens het Uwv is verschenen W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft als lasser annex constructiebankwerker gewerkt. In 1994 heeft hij zich met schouderklachten en psychische problemen ziek gemeld. Met ingang van 16 januari 1995 is aan hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van de herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid heeft op 16 augustus 2010 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden, op basis waarvan een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 september 2010 is opgesteld. Met inachtneming daarvan heeft een arbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellant geschikt is voor hem passende werkzaamheden, waardoor geen relevant verlies aan verdienvermogen resteert.
1.3. Bij besluit van 14 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 8 oktober 2010, waarbij de WAO-uitkering van appellant met ingang van
9 december 2010 werd ingetrokken, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden het medisch onderzoek onzorgvuldig of onjuist te achten en geoordeeld dat appellant geen medische gegevens in geding heeft gebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de vastgestelde FML. Over de door appellant ingebrachte gegevens van de huisarts en de behandelend revalidatiearts A.M. ter Steeg heeft de rechtbank overwogen dat die gegevens geen melding maken van structureel letsel of relevante afwijkingen. Ook naar aanleiding van de in beroep ingebrachte gegevens van de handchirurg en haptotherapeut heeft de rechtbank geen reden gezien extra arbeidsbeperkingen aanwezig te achten. De rechtbank heeft met betrekking tot de psychische klachten gewezen op de rapportage van bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer van 27 juli 2011 waarin is vermeld dat geen sprake is van een ernstige psychische stoornis of verlies aan psychische zelfredzaamheid. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige nader onderzoek te laten doen. Voorts heeft de rechtbank zich verenigd met de rapportages van bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers van
13 april 2011 en 22 augustus 2011 waarin is geconcludeerd dat de belastende factoren van de geduide functies passen binnen de opgestelde FML, met name nu geen sprake is van een boven normale en zware belasting bij het aspect hand- en vingergebruik in de functies.
3.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat de rechtbank de onderbouwde klachten en beperkingen onvoldoende heeft meegewogen. Hij heeft een schrijven van de huisarts van 7 februari 2013 ingezonden. Verzocht is een deskundige nader onderzoek te laten doen.
4.
De Raad verenigt zich met de uitspraak van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Evenals de rechtbank worden geen aanknopingspunten gezien om te oordelen dat de arbeidsbeperkingen zijn onderschat. Naar aanleiding van de ter zitting benadrukte handbeperking wordt geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 1 april 2011 met name uit de informatie van revalidatiearts Ter Steeg van
18 januari 2011 en 21 maart 2011 heeft geconcludeerd dat geen diagnose is gesteld en geen duidelijke afwijkingen zijn gevonden. Van de door de huisarts in zijn schrijven van 7 februari 2013 nogmaals genoemde psychische klachten blijkt uit de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 1 april 2011 en 21 januari 2013 dat deze klachten uitdrukkelijk in de beoordeling zijn betrokken. Nu de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige in hun rapporten van 31 mei 2013 en 3 juni 2013 naar aanleiding van het hoger beroep nogmaals inzichtelijk en overtuigend hebben gemotiveerd dat appellant met zijn beperkingen geschikt is te achten voor de geduide functies moet worden geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding alsnog een deskundige in te schakelen.
5.1.
Nu het hoger beroep niet slaagt dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
5.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D.E.P.M. Bary