ECLI:NL:CRVB:2013:1137

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
11-5060 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op basis van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Utrecht. Appellant, die vanaf zijn geboorte slechthorend is en in 2008 met HIV is gediagnosticeerd, had zich ziek gemeld met fysieke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

Tijdens de zitting op 12 juni 2013 heeft appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat de voorgehouden functies niet passend waren, vooral vanwege het infectiegevaar in relatie tot zijn HIV-aandoening. Het Uwv heeft in reactie hierop aanvullende rapportages ingediend, waarin werd bevestigd dat de eerder gemaakte conclusies over de geschiktheid van de functies nog steeds geldig waren.

De Raad heeft de argumenten van appellant en de ingediende medische gegevens zorgvuldig gewogen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige zorgvuldig onderzoek hebben gedaan en dat de belastende factoren van de functies in overeenstemming zijn met de vastgestelde beperkingen van appellant. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en het verzoek om schadevergoeding en proceskostenveroordeling afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een andere conclusie dan die van de rechtbank.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/5060 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 juli 2011, 11/915 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. van Leeuwen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2013. Voor appellant is
mr. E. van der Heijden, kantoorgenoot van mr. Van Leeuwen, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is vanaf zijn geboorte slechthorend. Hij heeft verschillende werkzaamheden in het begeleiden van groepen verricht, laatstelijk van een woongroep in een gezinsvervangend tehuis, tot hij begin juni 2008 werkloos werd. Begin 2008 is bij appellant HIV vastgesteld. Hij heeft zich met fysieke en psychische klachten met ingang van 2 december 2008 ziek gemeld.
1.2. Bij besluit van 4 oktober 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 30 november 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 14 februari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek is gedaan. De bezwaarverzekeringsarts heeft alle voorliggende medische rapportages bij zijn beoordeling betrokken. Verder heeft deze arts naar aanleiding van het in beroep aangevoerde een op enkele onderdelen gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 april 2011 opgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en de aangepaste FML van 1 april 2011 voor onjuist te houden. Naar aanleiding van de bezwaren tegen de geduide functies heeft de rechtbank overwogen dat, nu de belastende factoren van de functies in overeenstemming met de voor appellant vastgestelde beperkingen zijn, deze aan appellant konden worden voorgehouden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gegevens van zijn huisarts ingezonden die tevens informatie van verschillende door appellant bezochte medische specialisten bevat. Hij is van mening dat zijn fysieke en psychische beperkingen zijn onderschat. Verder heeft hij herhaald dat de voorgehouden functies niet passend zijn, met name vanwege het bij die functies zich voordoende infectiegevaar in relatie tot zijn HIV-aandoening.
3.2.
Het Uwv heeft nadere rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige ingezonden en gevraagd de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en verenigt zich met de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd. De in hoger beroep ingezonden medische gegevens zijn door de bezwaarverzekeringsarts beoordeeld, waarna in de rapportage van 23 september 2011 inzichtelijk en overtuigend is geconcludeerd dat deze gegevens geen aanleiding geven tot andere conclusies. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 30 september 2011 de belastende factoren van de geduide functies naar aanleiding van het in hoger beroep aangevoerde nogmaals tegen het licht gehouden, waarbij expliciet aan het risico op infecties aandacht is besteed. Er is geen aanleiding de gemotiveerde conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige, dat de functies onverkort geschikt worden geacht, niet te volgen.
4.2.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. Voor vergoeding van schade als door appellant verzocht is ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht in dit geval dan ook geen plaats, zodat de Raad dit verzoek afwijst.
5.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D.E.P.M. Bary

IJ