ECLI:NL:CRVB:2013:1132

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
11-3987 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van toeslag op grond van de Toeslagenwet na het bereiken van de 18-jarige leeftijd door het jongste kind

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) die aan betrokkene was verstrekt. Betrokkene ontving een toeslag in aanvulling op haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor haar jongste kind, dat in 2004 de leeftijd van 18 jaar bereikte. De Raad oordeelde dat het voor betrokkene redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij ten onrechte toeslag ontving, aangezien het toekenningsbesluit en het aanvraagformulier enkel verwezen naar een kind onder de 18 jaar waarvoor kinderbijslag werd ontvangen. Hierdoor was betrokkene voldoende ingelicht over het vervallen van de hogere eenoudernorm bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd door het kind.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, terecht de toeslag heeft ingetrokken met terugwerkende kracht tot 11 november 2004 en dat er geen dringende redenen waren om van deze intrekking af te zien. Tevens was appellant verplicht om het onverschuldigd betaalde bedrag van € 11.554,90 terug te vorderen. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak ten onrechte geoordeeld dat betrokkene niet redelijkerwijs duidelijk was dat zij ten onrechte toeslag ontving. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het besluit van 27 augustus 2010 ongegrond verklaard.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/3987 TW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 mei 2011, 10/6828 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Arentz-Veldkamp en haar dochter [naam dochter].

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene heeft op 23 februari 2003, in aanvulling op haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aangevraagd. Daarbij heeft zij vermeld dat het jongste kind is geboren [in] 1986. Bij besluit van 25 maart 2003 heeft appellant betrokkene met ingang van 9 december 2002 in aanmerking gebracht voor een toeslag van € 4,97 per dag, berekend naar de norm voor een ongehuwde met een kind onder de 18 jaar dat tot het huishouden behoort en waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen. Bij besluit van 27 maart 2008 heeft appellant de toeslag vanaf 1 januari 2008 vastgesteld op € 6,50 per dag. Uit een op 22 januari 2010 verricht onderzoek door de inspecteur van de directie Handhaving-Uitvoering is gebleken dat het jongste kind van betrokkene [in] 2004 18 jaar is geworden.
1.2. Bij twee afzonderlijke besluiten van 6 mei 2010 heeft appellant de toeslag van betrokkene met ingang 11 november 2004 ingetrokken wegens wijziging in de leefvorm van betrokkene en de onverschuldigd betaalde toeslag over de periode van 11 november 2004 tot en met
31 januari 2010 ten bedrage van € 11.554,90 van betrokkene teruggevorderd.
1.3. Het door betrokkene tegen deze beide besluiten gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 27 augustus 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank kon het betrokkene niet redelijkerwijs duidelijk zijn dat zij na de 18e verjaardag van het jongste kind ten onrechte toeslag ontving. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit het toekenningsbesluit niet valt af te leiden dat betrokkene vanaf de 18e verjaardag van het jongste kind geen recht meer had op enige toeslag omdat haar inkomen niet langer onder de norm van 70% van het minimumloon lag, terwijl een berekening ter zake bij het toekenningsbesluit heeft ontbroken. Verder blijkt het vervallen van de eenoudernorm niet ondubbelzinnig uit het stroomschema op het aanvraagformulier TW. De rechtbank heeft voorts belang gehecht aan het feit dat appellant bij besluit van 27 maart 2008 de hoogte van de toeslag heeft gewijzigd. Dat dit slechts is gebeurd in het kader van indexering neemt volgens de rechtbank niet weg dat het op de weg van appellant had gelegen om tenminste opnieuw onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene toegekende toeslag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant betrokkene dan ook ten onrechte tegengeworpen dat het haar redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat zij ten onrechte een toeslag op grond van de TW ontving. Er was dus ook geen grondslag voor de herziening en daarmee voor de terugvordering van de toeslag.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant het standpunt ingenomen dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat zij ten onrechte toeslag ontving. Appellant heeft daarbij gewezen op het aanvraagformulier waarin verwezen wordt naar de folder “als uw inkomen lager is dan het sociaal minimum” waarin meer informatie is te vinden over de TW. Verder wordt in het besluit van 25 maart 2003 expliciet vermeld dat aan betrokkene toeslag wordt verstrekt op grond van het onder artikel 2, tweede lid, onder b, van de TW gestelde, inhoudende dat betrokkene tot de categorie ongehuwden behoort met een kind onder de 18 jaar dat tot het huishouden behoort en waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen. Voorts wordt betrokkene met de aanvraag TW en met het besluit van 25 maart 2003 er met nadruk op gewezen om wijzigingen in de leefvorm, gezinssamenstelling, inkomen en/of inkomen van de eventuele partner aan appellant door te geven. Betrokkene is hiermee volgens appellant voldoende ingelicht dat de hogere eenoudernorm vervalt als het thuiswonende kind 18 jaar wordt. Appellant geeft voorts aan dat hij op de hoogte was van de leeftijd en verjaardag van het jongste kind van betrokkene maar dat de rechtbank eraan voorbijgaat dat hij verplicht is om de uitkering te herzien of in te trekken indien er onverschuldigd is betaald, zelfs indien er een fout is gemaakt. Dat appellant een fout heeft gemaakt vormt geen dringende reden om af te zien van herziening of intrekking. Appellant is op grond van artikel 20 van de TW gehouden tot terugvordering.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 11a, eerste lid, onder b, van de TW, wordt de toeslag herzien of ingetrokken indien deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4.2.
Appellant voert een beleid dat, indien het belanghebbende redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hem ten onrechte uitkering werd verstrekt, de uitkering in beginsel wordt herzien of ingetrokken met terugwerkende kracht tot het moment waarop het belanghebbende redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is dit beleid aanvaardbaar.
4.3.
Appellant heeft terecht het standpunt ingenomen dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat zij vanaf het bereiken van de leeftijd van 18 jaar van het jongste kind ten onrechte toeslag ontving berekend naar 90% van het minimumloon. In het toekenningsbesluit en het aanvraagformulier wordt uitsluitend gesproken van een kind onder 18 jaar waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen. Daarmee is betrokkene voldoende ingelicht dat de hogere eenoudernorm vervalt als het thuiswonende kind 18 jaar wordt.
4.4.
Van een dringende reden om van intrekking van de toeslag af te zien is niet gebleken. Appellant is dan ook terecht overgegaan tot intrekking van de toeslag met ingang van
11 november 2004.
5.
Nu de uitkering terecht met terugwerkende kracht is ingetrokken staat vast dat appellant vanaf 11 november 2004 aan betrokkene onverschuldigd toeslag heeft betaald. Appellant was derhalve verplicht om op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW over te gaan tot terugvordering van het - niet in geschil zijnde - teveel betaalde bedrag van € 11.554,90. Van een dringende reden om van terugvordering af te zien is niet gebleken.
6.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 5 is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het besluit van 27 augustus 2010 dient alsnog ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 27 augustus 2010 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D.E.P.M. Bary

EH