ECLI:NL:CRVB:2013:1045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
12-2139 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de passendheid van aangeboden arbeid in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Breda. De appellante, A. te B., had een WW-uitkering ontvangen sinds 1 juni 2010, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigd op 18 oktober 2010. Het Uwv stelde dat appellante passende arbeid had nagelaten te aanvaarden, en verwees naar een vacature bij een werkgever in B. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 5 juni 2013 heeft appellante haar standpunt herhaald dat de aangeboden arbeid niet passend was, met verwijzing naar een verklaring van haar huisarts. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de aangeboden arbeid als passend kon worden aangemerkt. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante niet voldoende had onderbouwd waarom de aangeboden arbeid niet passend zou zijn. De Raad merkte op dat er geen objectieve medische redenen waren die de afwijzing van de aangeboden arbeid konden rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2139 WW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
27 februari 2012, 11/3809 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Z. Yeral, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Yeral. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante heeft vanaf 1 juni 2010 een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet (WW).
2.
Bij besluit van 15 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv gehandhaafd het besluit van 3 december 2010, waarbij de WW-uitkering van appellante met ingang van 18 oktober 2010 is beëindigd omdat appellante heeft nagelaten passende arbeid te aanvaarden. Het Uwv heeft hiertoe vastgesteld dat appellante door het UWV Werkbedrijf is gewezen op een vacature bij [werkgever] in [B.] en dat zij op 29 september 2010 een bezoek aan dit bedrijf heeft gebracht. Volgens het Uwv moet het door [werkgever] aangeboden werk als passend worden aangemerkt en had appellante geen zwaarwichtige redenen om dit aanbod niet te aanvaarden.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank op basis van de rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 6 juni 2011 terecht geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te stellen dat de arbeid bij [werkgever] om lichamelijke redenen niet van appellante kan worden gevergd, waardoor deze arbeid niet als niet-passende arbeid kan worden aangemerkt. In dit verband heeft de rechtbank geconstateerd dat de verklaring van de huisarts van 11 februari 2011, die appellante ter onderbouwing van haar standpunt had ingebracht, luidt dat geen huisstofmijtallergie is vastgesteld. De rechtbank heeft deze verklaring aldus begrepen dat er geen objectiveerbare - middels een allergietest aangetoonde - huisstofmijtallergie is vastgesteld, hetgeen appellante op een vraag van de rechtbank ter zitting ook heeft bevestigd.
4.
Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere grond herhaald en beperkt gehouden tot de stelling dat de aangeboden arbeid niet passend was, waartoe zij heeft verwezen naar meergenoemde verklaring van de huisarts van 11 februari 2011.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
5.2.
Op de werknemer die een WW-uitkering ontvangt, rust ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WW onder meer de verplichting om te voorkomen dat hij werkloos blijft doordat hij nalaat aangeboden passende arbeid te aanvaarden. Tussen partijen is (ook in hoger beroep) niet in geschil of [werkgever] appellante een concreet aanbod tot het verrichten van arbeid heeft gedaan, maar is enkel aan de orde de vraag of de aangeboden arbeid voor haar passend was.
5.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aangeboden arbeid passend was. De Raad onderschrijft de overwegingen in de aangevallen uitspraak die tot dit oordeel hebben geleid. In hoger beroep heeft appellante volstaan met een enkele verwijzing naar meergenoemde verklaring van de huisarts. Ter zitting van de Raad heeft appellante wederom bevestigd dat een bij haar afgenomen allergietest geen resultaat heeft opgeleverd. Haar stelling, dat de aangeboden arbeid niet passend was, heeft zij niet nader onderbouwd. Zodoende is er ook in hoger beroep geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.
5.4.
Uit 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) E. Heemsbergen

TM