ECLI:NL:CRVB:2013:1042

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
12-4050 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het recht op ziekengeld na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn recht op ziekengeld te beëindigen. De appellant was eerder uitgevallen voor zijn werk als schoonmaker vanwege rug-, nek- en schouderklachten en had later psychische klachten en klachten vanwege aambeien ontwikkeld. Het Uwv concludeerde dat de appellant per 20 mei 2011 geschikt was voor de eerder bij de Wet WIA-beoordeling geduide functies, en beëindigde zijn ziekengeld per die datum. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding had gezien om het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts onzorgvuldig of onvolledig te achten. De bezwaarverzekeringsarts had op basis van eigen onderzoek en informatie van de huisarts geconcludeerd dat de beperkingen van de appellant niet zodanig waren dat hij de eerder geduide functies niet kon verrichten. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de appellant in hoger beroep niet met nieuwe medische informatie was gekomen die zijn standpunt onderbouwde. De Raad bevestigde dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld had beëindigd en dat er geen aanleiding bestond om een onafhankelijk deskundige te benoemen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/4050 ZW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 juni 2012, 11/2044 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.P. Kuhn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kuhn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steenman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 21 april 2008 uitgevallen voor zijn werk als schoonmaker vanwege
rug-, nek- en schouderklachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van
19 april 2010 niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% bedroeg. Appellant heeft zich per 15 oktober 2010 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld met psychische klachten en klachten vanwege aambeien. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Appellant heeft meerdere malen het spreekuur bezocht van verzekeringsarts M. Verdenius, voor het laatst op 12 mei 2011. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellant per 20 mei 2011 geschikt is te achten voor de eerder bij de Wet WIA-beoordeling geduide functies. Bij besluit van 13 mei 2011 heeft het Uwv dienovereenkomstig het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 20 mei 2011 beëindigd.
1.2. Na een herbeoordeling door bezwaarverzekeringsarts P. van Zalinge heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 mei 2011 bij besluit van 5 juli 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts onzorgvuldig of onvolledig te achten. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de resultaten van dit onderzoek de conclusie, dat de beperkingen van appellant niet zodanig waren dat hij de in het kader van de eerdere Wet WIA-beoordeling geduide functies niet kon verrichten, kunnen dragen. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van eigen onderzoek en de door de huisarts verstrekte informatie in haar rapport van 22 juni 2011 te kennen gegeven dat appellant al jaren bekend was met darmklachten, maar dat geen sprake is van ontstekingsverschijnselen. De psychische klachten zijn mogelijk wat toegenomen, maar er is geen sprake van een ernstig psychisch beeld met persoonlijk en sociaal disfunctioneren. Ten slotte heeft de bezwaarverzekeringsarts betoogd dat de eerder voorgehouden functies eenvoudig en gestructureerd werk betreffen; het werk kan zittend worden verricht en bovenhands werken komt niet voor.
2.2. Ook de in beroep overgelegde medische informatie kan volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden. De bezwaarverzekeringsarts heeft de psychische klachten en de
nek-, rug- en schouderklachten van appellant bij de boordeling meegewogen. Uit de brief van de psycholoog en de psychiater blijkt volgens de bezwaarverzekeringsarts dat appellant al
15
jaar last heeft van chronische spanningsklachten. Met deze klachten heeft appellant dan ook eerder kunnen werken. Voorts blijkt uit de informatie van de maag-, lever-, darmarts dat geen nieuwe darmproblemen zijn ontstaan en dat de gestelde diabetes mellitus betrekking heeft op een periode na die hier in geding. Hieruit volgt volgens de rechtbank dat het Uwv terecht en op goede gronden het recht op ziekengeld van appellant met ingang van
20 mei 2011 heeft beëindigd.
3.
In hoger beroep heeft appellant onder verwijzing naar de gronden in beroep aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en fysieke klachten. Ter zitting is verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen om duidelijkheid te verkrijgen over met name de psychische beperkingen van appellant.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen.
4.3.
Nu het standpunt van appellant in hoger beroep, dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn fysieke en psychische beperkingen, niet met nadere medische informatie is onderbouwd, wordt - met de rechtbank - geen aanleiding gezien het door de bezwaarverzekeringsarts in de rapporten van 22 juni 2011 en 16 mei 2012 inzichtelijk gemotiveerde standpunt van het Uwv, voor onjuist te houden. Hieruit volgt dat ten slotte geen aanleiding bestaat om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
5.
Hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en A.I. van der Kris en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) K.E. Haan

QH