ECLI:NL:CRVB:2013:1008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
12-2974 WIJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding opleidingskosten ICT-opleiding op grond van de WWB na weigering deelname diagnosetraject

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Helmond om de opleidingskosten van een ICT-opleiding te vergoeden op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant, die eerder bijstand ontving, had verzocht om vergoeding van de kosten van de opleiding, maar weigerde deel te nemen aan een diagnosetraject dat door het college was voorgesteld. Het college stelde dat zonder deelname aan dit traject niet kon worden vastgesteld of de opleidingskosten noodzakelijk waren voor de arbeidsinschakeling van appellant. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat het diagnosetraject overbodig was. De Raad benadrukte dat het college recht had om te eisen dat appellant meewerkte aan het diagnosetraject om te kunnen beoordelen of de opleidingskosten een noodzakelijke voorziening waren. De Raad bevestigde dat het college niet tijdig op de aanvraag had beslist, maar dat hieraan geen consequenties waren verbonden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het verzoek om vergoeding van wettelijke rente werd afgewezen.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2974 WIJ
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
27 april 2012, 11/3991 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.J. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de gevoegde zaak 12/2975 WIJ, tussen dezelfde partijen plaatsgehad op 4 juni 2013. Appellant, vergezeld door [naam M.]en bijgestaan door mr. Brouwer, is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen. In de zaak 12/2975 WIJ wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren op 26 juli 1991, heeft een HAVO-opleiding gevolgd en deze niet afgerond. Hij ontving van 26 juli 2009 tot 1 juli 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Over de periode van 1 juli 2010 tot 30 september 2010 is appellant in aanmerking gebracht voor een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ).
1.2.
Op 21 september 2009 heeft appellant aan het college te kennen gegeven dat hij voornemens is een ICT-opleiding bij New Horizons (ICT-opleiding) te gaan volgen. Appellant heeft het college toen verzocht de kosten van deze opleiding ten bedrage van
€ 12.000,-- voor zijn rekening te nemen. In oktober 2009 is appellant met de ICT-opleiding gestart. Bij brief van 8 maart 2011 heeft appellant het college verzocht op korte termijn een besluit op de aanvraag van 21 september 2009 te nemen.
1.3.
Bij brief van 28 april 2011 heeft het college appellant meegedeeld dat het niet gehouden is een besluit over de vergoeding van de opleidingskosten te nemen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 6 oktober 2011 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft het college de aanvraag om vergoeding van de opleidingskosten op grond van de WWB alsnog afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant heeft geweigerd deel te nemen aan een diagnosetraject bij de Atlantgroep (diagnosetraject). Daarom kan het college niet beoordelen of het vergoeden van de opleidingskosten een noodzakelijke op arbeidsinschakeling gerichte voorziening is, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de WWB. Evenmin kan het college vaststellen of de opleidingskosten in het geval van appellant noodzakelijke kosten van het bestaan zijn als bedoeld in artikel 35, eerst lid, van de WWB.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Tevens heeft hij verzocht om een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het verhandelde ter zitting wordt de aangevallen uitspraak bestreden voor zover deze betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag om vergoeding van de opleidingskosten op grond van de WWB.
4.2.1.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, maken personen die algemene bijstand ontvangen, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de WWB aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
4.2.2.
In artikel 3, tweede lid, van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Helmond (Verordening) is bepaald dat bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen door het college een afweging wordt gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
4.2.3.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand, voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.3.
Appellant heeft niet bestreden dat hij heeft geweigerd deel te nemen aan het diagnosetraject.
4.4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat niet van hem mocht worden verlangd aan het diagnosetraject deel te nemen. Het college had de bevindingen van dat traject niet nodig om te beoordelen of het vergoeden van de opleidingskosten een noodzakelijke op arbeidsinschakeling gerichte voorziening is als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de WWB en vast te stellen of de opleidingskosten noodzakelijke kosten van het bestaan zijn als bedoeld in artikel 35, eerst lid, van de WWB. Bij het college waren de mogelijkheden en beperkingen van appellant immers al in september 2009 bekend. Appellant verwijst in dit verband naar een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in opdracht van het college uitgevoerde capaciteitentest waarvan in een rapport van 25 augustus 2009 verslag is gedaan. Ook wijst hij op het feit dat hij de ICT-opleiding met succes heeft afgerond en daarna een baan heeft gevonden.
4.4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het diagnosetraject overbodig was. Van belang is dat in het rapport van 25 augustus 2009 slechts wordt ingegaan op de cognitieve capaciteiten van appellant. Om de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van appellant vast te stellen zijn echter niet alleen diens cognitieve capaciteiten, maar bijvoorbeeld ook diens sociale vaardigheden van belang. Met het diagnosetraject werd onder meer beoogd te achterhalen in hoeverre het sociaal functioneren van appellant aansluit op de opleiding en het werkgebied. Bovendien was het diagnosetraject er ook op gericht informatie te verwerven ter beantwoording van de vraag of de door appellant gevraagde voorziening, gelet op diens mogelijkheden en capaciteiten, wel het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Verordening. Gelet daarop heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat appellant het diagnosetraject moest volgen om te beoordelen of het vergoeden van de opleidingskosten een noodzakelijke voorziening is als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de WWB en of de opleidingskosten noodzakelijke kosten van het bestaan zijn als bedoeld in artikel 35, eerst lid, van de WWB. Het feit dat appellant de ICT-opleiding met succes heeft afgerond en daarna een baan heeft gevonden, maakt dit niet anders. Ook in dit verband wordt gewezen op de brede doelstelling van het diagnosetraject.
4.5.1.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij met het volgen van het diagnosetraject een begin heeft gemaakt, maar de verdere medewerking aan het diagnosetraject heeft geweigerd omdat het college structureel niet inging op zijn vragen naar de toegevoegde waarde van dat traject. Naar aanleiding van een klacht van appellant zijn met het college bij de Ombudscommissie Zuidoost-Brabant (Ombudscommissie) afspraken gemaakt om een nieuwe start te maken. Weliswaar heeft het college appellant op 10 juni 2010 onder meer met dat oogmerk uitgenodigd voor een gesprek op 18 juni 2010, maar dat gesprek heeft geen doorgang gevonden en nadien is aan appellant geen aanbod in welke zin dan ook gedaan en de vragen naar het nut van het diagnosetraject zijn nooit beantwoord. Nu het college in gebreke is gebleven conform de uitspraak van de Ombudscommissie een nieuwe start te maken, is het niet aan appellant te verwijten dat hij het college de mogelijkheid heeft ontnomen om de mogelijkheden en beperkingen van appellant vast te stellen.
4.5.2.
Ook deze beroepsgrond faalt. De Ombudscommissie, die van oordeel was dat de gegrondheid van de klacht van appellant niet was vast te stellen, constateert in haar rapport van 28 juni 2010 dat een communicatieprobleem tussen appellant en de gemeente Helmond bestaat, dat besproken is dat beide partijen nogmaals in gesprek gaan om duidelijkheid te verkrijgen op welke wijze aan de re-integratie van appellant invulling zal worden gegeven en dat bij dit gesprek een andere klantmanager aanwezig kan zijn. Uit het rapport van de Ombudscommissie kan niet worden afgeleid dat het college niet van appellant zou mogen verlangen het diagnosetraject weer op te pakken om te beoordelen of het vergoeden van de opleidingskosten een noodzakelijke op arbeidsinschakeling gerichte voorziening is als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de WWB en vast te stellen of de opleidingskosten noodzakelijke kosten van het bestaan zijn als bedoeld in artikel 35, eerst lid, van de WWB. Op 21 oktober 2010 heeft appellant een gesprek gehad met twee medewerkers van het Jongerenloket van de gemeente Helmond waarvan verslag is gedaan in een rapport van
2 november 2010. Uit dat rapport blijkt dat de medewerker over wie appellant een klacht had ingediend niet bij dat gesprek was betrokken. Verder is vermeld dat appellant heeft gezegd dat hij voltijds met de ICT-opleiding bezig was, dat om een duidelijk beeld te krijgen met betrekking tot zijn uitstroom naar duurzame arbeid wordt aangesloten bij het plan van de vorige klantbegeleider en het diagnosetraject weer opgepakt zou worden en appellant zijn medewerking hieraan weigert omdat het aanbod niet passend is. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat van de zijde van het college geen pogingen zijn ondernomen om met appellant in gesprek te komen over zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.6.
Voor zover appellant heeft aangevoerd dat van hem niet mocht worden verlangd het diagnosetraject te volgen, omdat hij reeds een passende opleiding volgde die een baangarantie biedt, slaagt ook deze beroepsgrond niet. Van belang is dat appellant met de ICT-opleiding is begonnen zonder dat het college daarvoor toestemming heeft gegeven. De gevolgen van deze keuze komen voor rekening en risico van appellant.
4.7.
Wat is overwogen onder 4.3 tot en met 4.6 betekent dat appellant, door te weigeren het diagnosetraject te volgen, het college de mogelijkheid heeft ontnomen te beoordelen of het vergoeden van de opleidingskosten een noodzakelijke op arbeidsinschakeling gerichte voorziening is, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de WWB en vast te stellen of de opleidingskosten in het geval van appellant noodzakelijke kosten van het bestaan zijn als bedoeld in artikel 35, eerst lid, van de WWB. Het college heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen.
4.8.
Appellant heeft ten slotte terecht aangevoerd dat het college niet tijdig op de aanvraag van 21 september 2009 heeft beslist. De Algemene wet bestuursrecht verbindt aan de enkele overschrijding van de voor het nemen van een besluit op een aanvraag geldende termijn echter geen consequenties, behoudens de mogelijkheid om tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag bezwaar te maken. De Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen was ten tijde van de aanvraag nog niet in werking getreden. Uit wat appellant heeft aangevoerd blijkt niet dat hij door de overschrijding van de beslistermijn schade heeft geleden. Reeds gelet hierop wordt volstaan met de constatering dat appellant terecht heeft aangevoerd dat de termijn waarbinnen het college een besluit op de aanvraag diende te nemen is overschreden.
4.9.
Uit wat is overwogen onder 4.7. en 4.8 volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking, voor zover deze is aangevochten.
4.10.
Voor een veroordeling tot het vergoeden van wettelijke rente bestaat, gelet op wat onder 4.9 is overwogen, geen aanleiding.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en
J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) B. Rikhof

HD