ECLI:NL:CRVB:2013:1007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
12-2975 WIJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om een werkleeraanbod op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, geboren in 1991, had een aanvraag ingediend voor een werkleeraanbod op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Helmond, omdat de appellant had geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Dit was in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 45 van de WIJ.

De appellant had eerder bijstand ontvangen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en was in aanmerking gekomen voor een inkomensvoorziening op basis van de WIJ. Na een gesprek op 21 oktober 2010 met medewerkers van het Jongerenloket, waarin werd gesproken over het oppakken van een diagnosetraject, weigerde de appellant om hieraan mee te werken. Het college concludeerde dat de appellant zijn verplichtingen niet was nagekomen, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij niet had hoeven meewerken aan het diagnosetraject, omdat zijn mogelijkheden al bekend waren. De Raad oordeelde echter dat het college terecht had gesteld dat de appellant zijn verplichtingen niet was nagekomen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan re-integratietrajecten en de verantwoordelijkheden van jongeren in het kader van de WIJ.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2975 WIJ
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
27 april 2012, 11/1971 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats]appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.J. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de gevoegde zaak 12/2974 WIJ tussen dezelfde partijen, plaatsgehad op 4 juni 2013. Appellant, vergezeld door [naam M.] en bijgestaan door mr. Brouwer, is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen. In de zaak 12/2974 WIJ wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [naam M.]1991, heeft een HAVO-opleiding gevolgd en deze niet afgerond. In oktober 2009 is hij gestart met een ICT-opleiding bij New Horizons (ICT-opleiding).
1.2.
Appellant ontving van 26 juli 2009 tot 1 juli 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij is over de periode van 1 juli 2010 tot 30 september 2010 in aanmerking gebracht voor een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ).
1.3.
Appellant heeft op 30 september 2010 op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) een aanvraag om een werkleeraanbod ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft appellant op 21 oktober 2010 een gesprek gehad met twee medewerkers van het Jongerenloket van de gemeente Helmond. Van dat gesprek is verslag gedaan in een rapport van 2 november 2010. Bij besluit van 5 november 2010 heeft het college de aanvraag om een werkleeraanbod afgewezen. Bij dat besluit heeft het college tevens geweigerd appellant op grond van de WIJ een inkomensvoorziening toe te kennen.
1.4.
Bij besluit van 11 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 november 2010 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant, door op 21 oktober 2010 niet in te gaan op het aanbod het diagnosetraject bij de Atlantgroep (diagnosetraject) op te pakken, heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan de artikelen 17, vijfde lid, en 42, eerste lid, aanhef en onder c, in verbinding met artikel 45, aanhef en onder a, van de WIJ.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Tevens heeft hij verzocht om een veroordeling tot het vergoeden van wettelijke rente.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of appellant de ingevolge artikel 45, aanhef en onder a, van de WIJ op hem rustende verplichting niet is nagekomen. Daarin is bepaald dat de jongere verplicht is mee te werken aan het opstellen van een plan met betrekking tot zijn arbeidsinschakeling, waaronder begrepen mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hem tijdens het gesprek op 21 oktober 2010 niet het aanbod is gedaan om het diagnosetraject op te pakken. Deze beroepsgrond treft geen doel. In het rapport van 2 november 2010 is vermeld dat appellant tijdens het gesprek op 21 oktober 2010 heeft gezegd dat hij voltijds met de ICT-opleiding bezig was, dat om een duidelijk beeld van de capaciteiten en mogelijkheden van appellant te krijgen met betrekking tot zijn uitstroom naar duurzame arbeid wordt aangesloten bij het plan van de vorige klantbegeleider en het diagnosetraject weer opgepakt zou worden en dat appellant zijn medewerking hieraan weigert omdat het aanbod niet passend is. Geen aanleiding bestaat om eraan te twijfelen dat het rapport van 2 november 2010 een juiste zakelijke weergave bevat van wat op 21 oktober 2010 met appellant is besproken. Gelet op de uit de gedingstukken blijkende geschiedenis van de contacten van appellant en het college over zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, is onwaarschijnlijk dat, zoals appellant stelt, tijdens het gesprek van 21 oktober 2010 het oppakken van het diagnosetraject niet aan de orde is gekomen.
4.3.
Gelet op wat is vermeld in het rapport van 2 november 2010, heeft appellant op
21 oktober 2010 geweigerd het diagnosetraject op te pakken.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat niet van hem mocht worden verlangd het diagnosetraject weer op te pakken omdat het volgen van dat traject niet nodig was om zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling te bepalen. Bij het college waren de mogelijkheden en beperkingen van appellant al in september 2009 bekend. Appellant verwijst in dit verband naar een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in opdracht van het college uitgevoerde capaciteitentest, waarvan in een rapport van 25 augustus 2009 verslag is gedaan. Ook wijst hij op het feit dat hij inmiddels de ICT-opleiding met succes heeft afgerond en daarna een baan heeft gevonden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het diagnosetraject overbodig was. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het rapport van 25 augustus 2009 slechts wordt ingegaan op de cognitieve capaciteiten van appellant. Om de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van appellant vast te stellen zijn echter niet alleen diens cognitieve capaciteiten, maar bijvoorbeeld ook diens sociale vaardigheden van belang. Met het aan appellant aangeboden diagnosetraject werd beoogd een beeld te krijgen van diens verstandelijke, beroepsgerichte, functiegerichte en opleidingsgerichte mogelijkheden in relatie tot arbeid. Gelet op die brede doelstelling heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat appellant het diagnosetraject moest volgen om zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling te kunnen bepalen. Het feit dat appellant de ICT-opleiding met succes heeft afgerond en daarna een baan heeft gevonden, maakt dat niet anders, reeds omdat toen het college appellant aanbood het diagnosetraject op te pakken dat feit zich nog niet had voorgedaan.
4.5.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hem eerder is aangeboden het diagnosetraject te volgen, dat hij daarmee een begin heeft gemaakt, maar dat hij destijds verdere medewerking aan dat traject heeft geweigerd omdat het college structureel niet inging op zijn vragen naar de toegevoegde waarde van dat traject. Naar aanleiding van een klacht van appellant zijn met het college bij de Ombudscommissie Zuidoost-Brabant (Ombudscommissie) afspraken gemaakt om een nieuwe start te maken. Daarmee past niet, aldus appellant, dat het college appellant daarna aanbiedt het diagnosetraject voort te zetten. Het college had appellant op basis van gemaakte afspraken een werkleeraanbod moeten doen dat was afgestemd op zijn wensen, omstandigheden en capaciteiten. Daarin is het college in gebreke gebleven. Ook deze beroepsgrond faalt. De Ombudscommissie, die van oordeel was dat de gegrondheid van de klacht van appellant niet was vast te stellen, constateert in haar rapport van 28 juni 2010 dat een communicatieprobleem tussen appellant en de gemeente Helmond bestaat, dat besproken is dat beide partijen nogmaals in gesprek gaan om duidelijkheid te verkrijgen op welke wijze aan de re-integratie van appellant invulling zal worden gegeven en dat bij dit gesprek een andere klantmanager aanwezig kan zijn. Vaststaat dat de medewerker over wie appellant een klacht had ingediend niet betrokken was bij het gesprek op 21 oktober 2010. Voorts kan uit het rapport van de Ombudscommissie niet worden afgeleid dat het college niet meer van appellant zou mogen verlangen het diagnosetraject weer op te pakken en hem - na afronding van dat traject - op basis van de bevindingen daarvan een werkleeraanbod te doen.
4.6.
Voor zover appellant heeft aangevoerd dat van hem niet mocht worden verlangd het diagnosetraject weer op te pakken, omdat hij anders de ICT-opleiding zou moeten onderbreken of afbreken, slaagt deze beroepsgrond niet. Van belang is dat appellant met de ICT-opleiding is begonnen zonder dat het college daarvoor toestemming heeft gegeven. De gevolgen van deze keuze komen voor rekening en risico van appellant.
4.7.
Wat is overwogen onder 4.2 tot en met 4.6 betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant, door op 21 oktober 2010 niet in te gaan op het aanbod het diagnosetraject op te pakken, heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en daarmee de ingevolge artikel 45, aanhef en onder a, van de WIJ op hem rustende verplichting niet is nagekomen. Het hoger beroep treft dan ook geen doel. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
4.8.
Voor een veroordeling tot het vergoeden van wettelijke rente bestaat, gelet op wat onder 4.7 is overwogen, geen aanleiding.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om een veroordeling tot het vergoeden van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en
J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) B. Rikhof

HD