08/3103 WAO-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 april 2008, 06/1892 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
Datum uitspraak: 19 december 2012
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 26 oktober 2011, LJN BU1904, een tussenuitspraak gedaan (tussenuitspraak).
Vervolgens heeft appellant bij brief van 6 december 2011 een toelichting gegeven en nadere stukken ingebracht, waaronder een op 14 november 2011 opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
Hierop is namens betrokkene door J.R. Beukema van Juricon Adviesgroep B.V. bij brief van 23 december 2011 zijn zienswijze gegeven.
Bij brief van 14 maart 2012 heeft deskundige professor dr. R.A. Schoevers, psychiater, een reactie gegeven op de FML van 14 november 2011. Bij brief van 4 april 2012 heeft betrokkene hierop gereageerd. Appellant heeft met een rapport van 12 april 2012 van bezwaarverzekeringsarts M. Bakker zijn reactie gegeven.
Bij brief van 22 juni 2012 heeft appellant met verwijzing naar een bijgevoegd rapport van
20 juni 2012 van bezwaarverzekeringsarts Bakker een vraag van de Raad beantwoord. Namens betrokkene is hierop gereageerd.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke. Namens betrokkene is verschenen J.R. Beukema.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor een weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. In de tussenuitspraak heeft de Raad, evenals de rechtbank, geconcludeerd dat het besluit van 10 juli 2006 (bestreden besluit), waarbij na bezwaar, de uitkering van betrokkene op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 7 maart 2006 is herzien naar de klasse 15 tot 25%, niet is gebaseerd op een juiste medische grondslag. Appellant is opgedragen de FML van 3 oktober 2005, waarop het bestreden besluit is gebaseerd, te wijzigen in overeenstemming met de bevindingen en de conclusies van de deskundige Schoevers en op basis van de aldus aangepaste FML, zo nodig gevolgd door een arbeidskundige rapportage, het bestreden besluit nader te onderbouwen dan wel een nieuw besluit te nemen.
1.3. Naar aanleiding van een ziekmelding van betrokkene per 17 maart 2008 heeft appellant bij besluit van 3 november 2010 de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 14 april 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van verzekeringsarts G.J. de Gier van 16 oktober 2010.
2.1.Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft appellant nader medisch (dossier)onderzoek laten verrichten door bezwaarverzekeringsarts Bakker. Zij heeft op 14 november 2011 de FML aangepast en in rubriek 1 ‘Persoonlijk functioneren’ extra beperkingen aangenomen bij de items 1.1, 1.3, 1.9.5, 1.9.6 en 1.9.8. In rubriek 6 ‘Werktijden’ zijn geen extra beperkingen aangenomen. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige een arbeidskundige herbeoordeling gedaan. Hij heeft geconcludeerd dat alhoewel één van de geduide functies komt te vervallen, er voldoende functies resteren waarop de schatting kan worden gebaseerd. In navolging van de conclusies van Bakker en de bezwaararbeidsdeskundige heeft appellant de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 7 maart 2006 gehandhaafd op 15 tot 25%.
2.2. In haar nadere rapporten van 12 april 2012 en 20 juni 2012 heeft Bakker uiteengezet dat zij in het commentaar van de deskundige van 14 maart 2012 geen reden ziet om de FML opnieuw aan te passen. Uit het deskundigenrapport valt niet op te maken dat betrokkene per datum in geding behoefte heeft aan frequente pauzes. In de conclusies van dat rapport wordt niet aangegeven dat de vastgestelde beperkingen ook in 2006 in dezelfde mate aanwezig waren. Het neuropsychologisch onderzoek (NPO) uit 2010 beschrijft het actuele beeld in 2010, aldus Bakker. Er zijn per maart 2008 door verzekeringsarts De Gier toegenomen beperkingen aangenomen en die belastbaarheid is conform het NPO uit 2010. Het NPO van 2010 is dus niet van toepassing op de datum in geding. Appellant heeft deze conclusies onderschreven.
3.1. De Raad is van oordeel dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in de medische grondslag van het bestreden besluit niet is geheeld met de FML van 14 november 2011 nu deze FML niet (geheel) in overeenstemming is met de bevindingen en conclusies van deskundige Schoevers. De deskundige heeft in zijn rapport van 23 februari 2011 voor de beoordeling van de gezondheidstoestand van betrokkene per 7 maart 2006 onder meer gewezen op het op verzoek van verzekeringsarts De Gier op 13 september 2010 door neuropsycholoog G. Kraaijenbrink verrichte NPO. Uit het deskundigenrapport, zowel onder ‘Diagnostische overwegingen’ als onder ‘Beantwoording van de vraagstelling’, volgt dat, anders dan Bakker aanvoert, de deskundige het NPO van 13 september 2010 van toepassing acht op de datum hier in geding, 7 maart 2006, en de vaststelling van de belastbaarheid daarop mede heeft gebaseerd. Verder volgt uit het rapport van de deskundige in samenhang gelezen met zijn nadere reactie van 14 maart 2012 dat de deskundige meer beperkingen aanneemt ten aanzien van werktijden dan Bakker met de FML van 14 november 2011 heeft gedaan. De deskundige concludeert per datum in geding dat betrokkene reeds na korte perioden van geestelijke dan wel lichamelijke inspanning zowel fysiek als mentaal sterk vermoeid raakt. De deskundige is het eens met het betoog van betrokkene wanneer wordt gesteld dat de voorgestelde functies voor hem zeer waarschijnlijk een te grote belasting zullen vormen. Dit met name, aldus de deskundige, omdat de voorwaarde van het zelf kunnen doseren van werkzaamheden en (aanzienlijke) rusttijden in de praktijk waarschijnlijk zeer moeilijk te realiseren zal zijn. In de FML van 14 november 2011 is niet terug te vinden dat Bakker met de deze conclusies van de deskundige rekening heeft gehouden. Daarbij merkt de Raad op dat zonder nadere onderbouwing niet is te volgen dat als verzekeringsarts De Gier mede op basis van het NPO uit 2010 per maart 2008 betrokkene ten aanzien van de werktijden beperkt acht tot gemiddeld ongeveer 4 uur per dag en 20 uur per week en de deskundige het NPO uit 2010 ook van toepassing acht op de gezondheidstoestand van betrokkene in 2006, Bakker per datum in geding betrokkene ten aanzien van het aantal uren per week slechts enigszins beperkt acht tot gemiddeld ongeveer 8 uur per dag en 40 uur per week.
3.2. Uit 3.1 vloeit voort dat het bestreden besluit wederom niet is gebaseerd op een juiste medische grondslag. De Raad ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet appellant andermaal op te dragen het in 4.4 van de tussenuitspraak geduide gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit te nemen. Appellant wordt nogmaals in de gelegenheid gesteld de FML van 3 oktober 2005 te wijzigen in overeenstemming met de bevindingen en conclusies van deskundige Schoevers en op basis van de aldus aangepaste FML, zo nodig gevolgd door een arbeidskundige rapportage, het bestreden besluit nader te onderbouwen dan wel een nader besluit te nemen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt appellant op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden