ECLI:NL:CRVB:2012:BY7791

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-921 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van doorlopende arbeidsongeschiktheid na hartinfarct

In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als zelfstandig standbouwer werkte, ontving van 5 november 2007 tot 2 november 2009 ziekengeld. Na een hartinfarct op 1 november 2009 meldde hij zich opnieuw ziek. Het Uwv besloot op 23 maart 2010 dat appellant vanaf 28 december 2009 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij op 2 november 2009 de maximale termijn had bereikt. Dit besluit werd in een later stadium door de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp bevestigd, die concludeerde dat de ongeschiktheid van appellant voortkwam uit dezelfde ziekte-oorzaak als waarvoor hij eerder ziekengeld ontving.

De rechtbank Roermond verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn klachten in december 2009 niet voortkwamen uit dezelfde oorzaak als eerder, en verwees naar informatie van zijn cardioloog en medisch adviseur A.M.H. Ostendorf. Het Uwv betwistte dit en stelde dat de beoordeling van dezelfde ziekte-oorzaak niet relevant was, maar dat het ging om de vraag of er na de maximale uitkeringsduur sprake was van doorlopende arbeidsongeschiktheid.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsartsen konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat appellant vanaf 2 november 2009 doorlopend arbeidsongeschikt was en dat het Uwv terecht ziekengeld had geweigerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

11/921 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 december 2010, 10/943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Faber-Speksnijder, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Faber-Speksnijder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, die voor 40 uur per week werkzaam was als zelfstandig standbouwer en verzekerd was ingevolge de Ziektewet (ZW), heeft van 5 november 2007 tot 2 november 2009 ziekengeld ontvangen. Op 1 november 2009 heeft hij een hartinfarct gekregen. Per 1 december 2009 heeft hij zich opnieuw ziek gemeld.
1.2. Bij besluit van 23 maart 2010 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij vanaf 28 december 2009 geen recht heeft op ziekengeld, omdat hij op 2 november 2009 over de maximum termijn ziekengeld heeft ontvangen en hij vanaf 5 november 2007 doorlopend arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3. Bij besluit van 21 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 maart 2010, onder verwijzing naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp van 15 juni 2010, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij, gelet op de beschikbare gegevens, geen aanleiding ziet om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts - en daarmee het standpunt van het Uwv - dat de ongeschiktheid van appellant per 1 december 2009 voortkomt uit dezelfde ziekte-oorzaak als waarvoor hij tot 2 november 2009 over de maximale periode ziekengeld heeft ontvangen, voor onjuist te houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het bestreden besluit op goede gronden genomen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de klachten waarvoor hij zich ziek heeft gemeld in december 2009 niet voortkomen uit dezelfde oorzaak als waarvoor hij eerder ziekengeld heeft ontvangen, in welk verband hij verwijst naar de informatie van zijn behandelend cardioloog en zijn medisch adviseur A.M.H. Ostendorf. Bij twijfel verzoekt hij om te zijnen voordele uitspraak te doen.
3.2. In verweer heeft het Uwv zich, onder verwijzing naar artikel 29, vijfde lid, van de ZW, op het standpunt gesteld dat een beoordeling van dezelfde ziekte-oorzaak geen rol speelt, maar dat het gaat om de vraag of er na het bereiken van de maximale uitkeringsduur op 2 november 2009 sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid op 1 december 2009, respectievelijk 29 december 2009. Op genoemde data is er volgens het Uwv geen sprake van het (opnieuw) intreden van arbeidsongeschiktheid tot werken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant over de periode van 5 november 2007 tot 2 november 2009 over de maximale termijn van 104 weken ziekengeld heeft ontvangen. Naar aanleiding van de ziekmelding van appellant per 1 december 2009 ligt thans ter beantwoording de vraag voor of vanaf 5 november 2007 sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid en of het Uwv op die grond terecht aan appellant ziekengeld heeft geweigerd.
4.2. Op basis van bestudering van de medische gegevens uit het dossier en eigen onderzoek tijdens het spreekuur heeft verzekeringsarts H. van den Bogart in zijn rapportage van 28 december 2009 geconcludeerd dat appellant feitelijk doorlopend arbeidsongeschikt is voor zijn maatgevende arbeid, ook na einde wachttijd per 2 november 2009. Tijdens het spreekuur op 28 december 2009 heeft appellant aangegeven dat hij per 1 november 2009 niet in staat was te werken in verband met een hartinfarct en dat zijn revalidatie nog liep. De ziekmelding op 1 december 2009 heeft hij, volgens zijn zeggen, gedaan omdat hij na twee jaar ziekengeld te hebben ontvangen een maand moest wachten. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts Waasdorp in zijn rapportage van 15 juni 2010, met inachtneming van de verkregen medische informatie van de huisarts en de cardioloog, vermeld dat op en na 2 november 2009 geen nieuwe ziekten naar voren komen en dat de klachten te herleiden zijn tot de medische feiten die reeds eerder aan de orde waren. In de beroepsfase heeft de bezwaarverzekeringsarts met zijn rapportage van 16 december 2010 gereageerd op de overgelegde informatie van de cardioloog en de medisch adviseur Ostendorf. Daarin is inzichtelijk en overtuigend aangegeven dat de overgelegde informatie naar medische maatstaven gemeten geen adequaat gemotiveerde medische feiten of omstandigheden oplevert, die twijfel zou kunnen doen rijzen aan de verzekeringsgeneeskundige oordeelsvorming door de (bezwaar)verzekeringsartsen. Medisch adviseur Ostendorf heeft in zijn advies ook aangegeven dat appellant in november 2009 herstellende was van een periode van overspannenheid en van een hartinfarct. Uit de overgelegde medische informatie blijkt derhalve niet dat vanaf 2 november 2009 sprake was van een volledig herstel van appellant of van enig aanknopingspunt om te twijfelen aan de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Ook in hoger beroep is door appellant niet met medische gegevens onderbouwd dat hij vanaf 2 november 2009 volledig hersteld was voor de uitvoering van zijn eigen werk. Op basis van de medische rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen heeft het Uwv dan ook terecht geconcludeerd dat appellant vanaf 2 november 2009 doorlopend arbeidsongeschikt was en op die grond ziekengeld geweigerd.
4.3. Gelet op hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen, komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) Z. Karekezi
JvC