ECLI:NL:CRVB:2012:BY7661

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3632 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsverplichtingen onder de WWB en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. L. Kuijper, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de toepassing van de arbeidsverplichtingen zoals vastgelegd in artikel 9 van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontvangt sinds 26 februari 2010 bijstand en is van mening dat hij door zijn medische klachten niet als volledig arbeidsgeschikt kan worden aangemerkt. Hij betwist het medisch advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem in staat acht om passende werkzaamheden te verrichten.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts op basis van lichamelijk onderzoek en medische informatie heeft geconcludeerd dat appellant, mits zware lichamelijke belasting wordt vermeden, in staat is om fulltime te werken. De Raad heeft de informatie van de huisarts en de cardioloog beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was voor de verzekeringsarts om nadere informatie op te vragen bij de behandelende cardioloog. Appellant heeft geen nadere gegevens overgelegd die de uitkomst van het cardiologisch onderzoek in twijfel trekken.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is geoordeeld dat het advies van het Uwv deugdelijk is en dat de arbeidsverplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB op appellant van toepassing zijn. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 december 2012.

Uitspraak

11/3632 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 mei 2011, 11/75 en 11/3044 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
Datum uitspraak: 21 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2012. Namens appellant is mr. Kuijper verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Tibben.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sinds 26 februari 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Op verzoek van het college heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht bij appellant ter vaststelling van zijn arbeidsmogelijkheden. Volgens het door het Uwv uitgebrachte advies van 14 april 2010 heeft de verzekeringsarts appellant in staat geacht tot het verrichten van passende werkzaamheden en heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellant is aangewezen op hele dagen ongeschoold werk in klimatologische gunstige omstandigheden (geen stof, rook, gas of dampen) en dat het werken met gevaarlijke omstandigheden (bijvoorbeeld op hoogtes werken) dient te worden vermeden. Op basis van dit advies heeft het college bij besluit van 27 juli 2010 aan appellant meegedeeld dat vanaf 21 april 2010 de arbeidsverplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB op hem van toepassing zijn.
1.3. Bij besluit van 25 november 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 27 juli 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat niet gebleken is dat het advies van het UWV wat betreft de wijze van totstandkoming of naar de inhoud niet deugdelijk of onvolledig zou zijn.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij is het, kort samengevat, niet eens met het medisch advies van het Uwv en is van mening dat hij als gevolg van zijn medische klachten niet als volledig arbeidsgeschikt kan worden aangemerkt. Appellant verwijst naar een eerdere keuring uit 2008 en heeft gesteld dat ten onrechte geen informatie bij zijn behandelende cardioloog V.J.H.M. van Driel is opgevraagd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op de overgelegde informatie van zijn huidige huisarts F.A.R. Smit en cardioloog Van Driel en heeft hij erop gewezen dat bij hem op 30 maart 2011 en 1 april 2011 nader cardiologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de WWB kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid.
4.2. De mededeling dat vanaf 21 april 2010 de arbeidsverplichtingen genoemd in artikel 9, eerste lid, van de WWB op appellant van toepassing zijn, moet worden gekwalificeerd als een impliciete weigering om ten aanzien van appellant toepassing te geven aan artikel 9, tweede lid, van de WWB.
4.3. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het ten aanzien van appellant verrichte medische onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft op basis van lichamelijk onderzoek en de verkregen medische informatie genoegzaam onderbouwd dat appellant, mits zware lichamelijke belasting wordt vermeden, in staat moet worden geacht om fulltime te werken. Gelet op de informatie van de huisarts Smit van
2 november 2010, alsook de informatie van de vorige huisarts van appellant, was er voor de verzekeringsarts geen aanleiding om nadere informatie bij de behandelende cardioloog op te vragen. De medische stukken van huisarts Smit en de cardioloog, die appellant heeft overgelegd, geven geen aanleiding tot twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts. De Raad merkt ten slotte op dat appellant over de uitkomst van het cardiologisch onderzoek van 30 maart 2011 en 1 april 2011 geen nadere gegevens in het geding heeft gebracht.
4.4. Uit 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en C. van Viegen en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A.C. Oomkens