ECLI:NL:CRVB:2012:BY6642

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-2377 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van uitkeringen door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft de terugvordering van een bedrag van € 19.856,46 door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van appellante, die vanaf juli 2004 een uitkering ontving op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en vanaf januari 2007 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene ouderdomswet (AOW). De Svb had de uitkering van appellante beëindigd en het AOW-pensioen herzien, wat leidde tot de terugvordering van het ten onrechte verstrekte bedrag. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de berekening van het terugvorderingsbedrag onjuist was en te hoog was vastgesteld. Ze betwistte de onderbouwing van de berekening door de Svb en stelde dat het onduidelijk was waarop het terugvorderingsbedrag betrekking had.

De Raad heeft vastgesteld dat de Svb inzichtelijk heeft gemaakt hoe het terugvorderingsbedrag was berekend, waarbij gebruik was gemaakt van bruto maandbedragen. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat de berekening onjuist was of dat het bedrag te hoog was vastgesteld. De Raad oordeelde dat de terugbetalingen waar appellante naar verwees, betrekking hadden op de invordering van het terugvorderingsbedrag en niet op de terugvordering zelf. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/2377 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 maart 2012, 11/4809 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 18 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2012. Appellante is, met bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving vanaf juli 2004 een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) en vanaf januari 2007 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde. De Svb heeft bij afzonderlijke besluiten van 7 april 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 november 2008 (besluit 1), het recht van appellante op een uitkering ingevolge de Anw beëindigd op 31 augustus 2005 en het AOW-pensioen van appellante over de periode vanaf januari 2007 tot en met september 2007 herzien in een gehuwdenpensioen. Bij besluit van 7 april 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 oktober 2009 (besluit 2), heeft de Svb over de periode van september 2005 tot en met september 2007 een bedrag van in totaal € 19.856,46 als ten onrechte verstrekte Anw-uitkering en AOW-pensioen van appellante teruggevorderd.
1.2. Bij uitspraken van 28 mei 2009 (uitspraak 1) en 18 februari 2010 (uitspraak 2) heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
1.3. Bij uitspraak van 10 mei 2011, LJN BQ4718, heeft de Raad uitspraak 1 vernietigd, het beroep tegen besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd voor zover het ziet op de herziening van het AOW-pensioen van appellante over de maanden april tot en met september 2007 en het besluit van 7 april 2008 inzake de herziening van het AOW-pensioen in zoverre herroepen. De Raad heeft uitspraak 2 eveneens vernietigd, het beroep tegen besluit 2 gegrond verklaard, dit besluit in zijn geheel vernietigd en de Svb opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van zijn uitspraak. Wat dit laatste betreft heeft de Raad overwogen dat de Svb de terugvordering dient te bepalen op het bedrag dat overeenkomt met de ten onrechte verleende Anw-uitkering en het teveel betaalde AOW-pensioen over de maanden januari tot en met maart 2007.
1.4. Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 10 mei 2011 heeft de Svb bij besluit van 17 augustus 2011 (bestreden besluit), voor zover van belang, het terug te vorderen bedrag nader vastgesteld op € 17.623,52 (terugvorderingsbedrag).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de Svb de terugvordering op een onjuiste wijze heeft berekend en te hoog heeft vastgesteld. Daartoe heeft appellante, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De Svb onderbouwt de berekening van het terugvorderingsbedrag op geen enkele wijze en heeft niet vermeld of dat bedrag al dan niet is gebruteerd. Het is appellante volstrekt onduidelijk waarop het terugvorderingsbedrag betrekking heeft en of de terugbetalingen van appellante al in dit bedrag zijn verwerkt. Bovendien heeft de Svb “een correctie op de terugvordering toegepast zonder correctie van de brutering, althans de Svb heeft de compensatie van de onterechte brutering over de geduide periode niet berekend en gemotiveerd”.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Onder de gedingstukken bevindt zich een overzicht van de bruto maandbedragen aan Anw-uitkering en vakantieuitkering die in de periode van september 2005 tot en met december 2006 ten onrechte aan appellante zijn uitgekeerd. Het totaal van deze - door appellante niet betwiste - bedragen is € 17.064,94, welk bedrag ook is genoemd in het besluit van 7 april 2008 inzake de beëindiging van de Anw-uitkering. Tevens bevindt zich onder de gedingstukken een overzicht van de bruto maandbedragen aan AOW-pensioen en vakantieuitkering die in de periode van januari tot en met september 2007 aan appellante zijn uitgekeerd en een overzicht van de in die periode geldende bruto maandbedragen en vakantieuitkering waarop een ongehuwde pensioengerechtigde recht heeft. Het verschil tussen de betreffende maandbedragen bedraagt in totaal € 2.791,52. De som van dit bedrag en het totaalbedrag van aan appellante ten onrechte uitbetaalde Anw-uitkering is € 19.856,46, het bedrag dat bij het besluit van 9 april 2009 bruto van appellante is teruggevorderd.
4.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, gelet op de opdracht van de Raad, de Svb het teruggevorderde bedrag uitsluitend diende te corrigeren voor zover het betreft het AOW-pensioen over de maanden april 2007 tot en met september 2007. Onder de gedingstukken bevindt zich een interne notitie van 11 augustus 2011 waarin op inzichtelijke wijze is berekend dat het hiervoor genoemde terugvorderingsbedrag van € 19.856,46 (bruto) moet worden verlaagd met een bedrag van € 2.232,94 (bruto). De uitkomst daarvan is het in het bestreden besluit vastgestelde terugvorderingsbedrag.
4.3. Gelet op 4.1 en 4.2 heeft de Svb inzichtelijk gemaakt op welke wijze het terugvorderingsbedrag is berekend en dat bij de berekening is uitgegaan van bruto maandbedragen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat en, zo ja, in welk opzicht de berekening van het terugvorderingsbedrag niet juist zou zijn en dat dit bedrag te hoog zou zijn vastgesteld. De terugbetalingen waarop appellante doelt, zien op de invordering van het terugvorderingsbedrag en niet op de terugvordering als zodanig.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en E.C.R. Schut en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) N.M. van Gorkum
HD