ECLI:NL:CRVB:2012:BY6625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/2435 AOW + 11/2436 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW- en Anw-uitkeringen wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van AOW- en Anw-uitkeringen. De appellanten, een man en een vrouw, hebben de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van hun gezamenlijke huishouding. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had op basis van een anonieme tip een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende Anw-uitkering en het aan appellant verleende AOW-pensioen. Dit onderzoek leidde tot besluiten van 16 november 2009, waarbij het AOW-pensioen van appellant werd herzien en de Anw-uitkering van appellante werd beëindigd, met terugvordering van te veel verleende bedragen.

De rechtbank Rotterdam had in een eerdere uitspraak de beroepen van appellanten tegen deze besluiten ongegrond verklaard. In hoger beroep voerden appellanten aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij al vanaf 1 januari 2008 een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad oordeelde echter dat de verklaringen van appellanten voldoende bewijs boden voor de conclusie dat zij vanaf die datum aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding voldeden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht had gehandeld door de besluiten te herzien en terugvorderingen te effectueren.

De Raad benadrukte dat appellanten hun wettelijke inlichtingenverplichting hadden geschonden en dat de Svb niet gehouden was om de herziening of intrekking van de uitkeringen met volledige terugwerkende kracht te beperken, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor uitkeringsgerechtigden om wijzigingen in hun persoonlijke situatie tijdig te melden aan de Svb, om onterecht ontvangen uitkeringen te voorkomen.

Uitspraak

11/2435 AOW, 11/2436 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2011, 10/2059 en 10/2434 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante) te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 18 december 2012.
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2012. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door [naam gemachtigde]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving een pensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) voor een alleenstaande. Appellant is in september 2007 verhuisd naar het adres [adres 1] te [woonplaats]. Appellante ontving een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) en woont op het adres [adres 2] te [woonplaats].
1.2. Naar aanleiding van een anonieme tip, ontvangen op 8 juli 2008, dat appellanten vanaf begin 2006 samenwonen op het adres [adres 2] te [woonplaats], heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende Anw-uitkering, onderscheidenlijk het aan appellant verleende AOW-pensioen. In dat kader heeft de sociale recherche onder meer dossieronderzoek gedaan, enkele waarnemingen nabij de woning op het adres van appellante verricht, informatie bij diverse instanties opgevraagd, een buurtonderzoek verricht in de directe omgeving van beide woningen en appellanten gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal van 9 december 2009.
1.3. De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om:
- bij twee afzonderlijke besluiten van 16 november 2009 het AOW-pensioen van appellant met ingang van 1 november 2009 (lees: 1 januari 2008) te herzien naar een pensioen voor gehuwden en het over de periode van januari 2008 tot en met oktober 2009 te veel verleende AOW-pensioen van appellant terug te vorderen tot een bedrag van € 7.200,76;
- bij twee afzonderlijke besluiten van eveneens 16 november 2009 het recht op nabestaandenuitkering van appellante te beëindigen met ingang van 1 januari 2008 en de over de periode van januari 2008 tot en met oktober 2009 ten onrechte verleende Anw-uitkering van appellante terug te vorderen tot een bedrag van € 24.730,80.
1.4. Bij besluit van 26 april 2010 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen de aan hem gerichte besluiten van 16 november 2009 ongegrond verklaard. Bij afzonderlijk besluit van 26 april 2010 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen de aan haar gerichte besluiten van 16 november 2009 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellanten vanaf december 2007 een gezamenlijke huishouding voeren, waarover zij de Svb niet hebben ingelicht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 en het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verkaard.
3. Appellanten hebben in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat appellanten al vanaf 1 januari 2008 een gezamenlijke huishouding zijn gaan voeren. Pas in december 2009 of januari 2010 zijn appellanten met elkaar gaan samenwonen. Het tijdsverloop tussen de ontvangst van de anonieme tip door de Svb en de start van het onderzoek op grond waarvan is aangenomen dat appellanten sinds die datum een gezamenlijke huishouding voeren, moet aanleiding zijn de herziening/beëindiging en terugvordering met terugwerkende kracht te beperken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 1, vierde lid, van de AOW en artikel 3, derde lid, van de Anw is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verklaringen die appellanten afzonderlijk van elkaar tegenover de sociale recherche hebben afgelegd een toereikende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat vanaf 1 januari 2008 is voldaan aan zowel het criterium van hoofdverblijf in dezelfde woning als het criterium van wederzijdse zorg. Appellante heeft verklaard, wat appellant tijdens zijn verhoor heeft bevestigd, dat appellanten gedurende zeven dagen per week overwegend samen zijn en ook zeven nachten per week bij elkaar slapen. Appellant heeft verklaard dat deze situatie heeft bestaan sinds hij in [woonplaats] is gaan wonen. Appellante heeft verklaard dat deze situatie heeft bestaan vanaf 1 januari 2008, nadat haar dochter uit huis is gegaan. Voorts heeft appellante verklaard dat appellant sinds twee jaar haar hele huis aan het opknappen is, dat zij, op de dagen dat zij bij hem thuis is, stofzuigt, stoft en andere dingen doet, dat appellanten gezamenlijk de boodschappen doen en dat appellant meestal kookt. Appellant heeft verklaard dat de boodschappen voor het eten min of meer over en weer worden betaald en dat hij weleens benzine en onderhoud van de auto van appellante betaalt. Appellante heeft verklaard dat zij bij de aanschaf van een nieuwe auto de auto van appellant heeft ingeruild, waarbij zij de inruilwaarde niet aan hem hoefde te vergoeden. Appellant mag de auto van appellante gebruiken wanneer hij deze nodig heeft.
4.3. De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank, en de overwegingen waarop dat oordeel berust, dat er geen aanknopingspunten zijn op grond waarvan appellanten niet gehouden kunnen worden aan de door hen afgelegde verklaringen. De processen-verbaal van de verhoren van appellanten zijn door de sociaal rechercheurs op ambtsbelofte opgemaakt, de verklaring is aan hen voorgelezen en appellanten hebben hun verklaring vervolgens zonder voorbehoud ondertekend. Dat appellanten tijdens de verhoren druk hebben gevoeld, zoals zij ter zitting naar voren hebben gebracht, is aannemelijk, maar zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat die druk ontoelaatbaar was.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellanten al vanaf 1 januari 2008 een gezamenlijke huishouding zijn gaan voeren niet slaagt.
4.5. De beroepsgrond dat, kort gezegd, de Svb na de ontvangst van de anonieme tip in juli 2007 te lang heeft stilgezeten, slaagt evenmin. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.1. Vaststaat dat appellanten van de gezamenlijke huishouding geen melding aan de Svb hebben gedaan. Hiermee is gegeven dat appellanten de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting, voor appellant gelegen in artikel 15, tweede lid, en artikel 49 van de AOW, voor appellante gelegen in artikel 35 en artikel 36, tweede lid, van de Anw, hebben geschonden.
4.5.2. Uit artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW en artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Anw volgt dat indien de uitkering, onderscheidenlijk het pensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van deze artikelen is blijkens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
4.5.3. De Svb heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledig terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.5.4. Voorts blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Hierin liggen het zorgvuldigheids- en het evenredigheidsbeginsel besloten. Daarbij weegt mee de mate waarin aan betrokkene en aan de Svb een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin herziening met volledig terugwerkende kracht en de hiermee gepaard gaande terugvordering onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven van betrokkene.
4.5.5. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 5 november 2010, LJN BO3352), moet het door de Svb ter zake gevoerde beleid aangemerkt worden als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Een dergelijk beleid dient door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.5.6. Niet gebleken is dat de Svb voormeld beleid niet consistent heeft toegepast. Immers, zoals al is overwogen in 4.5.1, appellanten hebben de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van hun gezamenlijke huishouding. De Svb heeft in dit verband, zoals ter zitting toegelicht, het standpunt kunnen innemen dat in deze situatie verwijtbaarheid van de zijde van de Svb in beginsel niet wordt aangenomen. Dat niet direct na ontvangst van een anonieme tip tot nader onderzoek is overgegaan, leidt niet tot een ander oordeel.
4.6. Uit 4.2 tot en met 4.5.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en E.C.R. Schut en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) N.M. van Gorkum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
EK