ECLI:NL:CRVB:2012:BY5711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1797 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand op basis van onvoldoende financiële informatie

In deze zaak heeft appellant, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. De aanvraag werd afgewezen omdat appellant niet voldoende objectieve en verifieerbare informatie heeft verstrekt over zijn actuele financiële situatie. Het college had geconstateerd dat appellant een eigen bedrijf had onder de naam Peku Bikes en dat er aanwijzingen waren dat hij inkomsten genereerde, wat hij ontkende.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat appellant in gebreke is gebleven in zijn verplichting om de benodigde informatie te verstrekken. Ondanks verzoeken van het college om belastingaangiften en andere financiële gegevens, heeft appellant deze niet overlegd.

De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die kunnen leiden tot inwilliging van de aanvraag. In dit geval heeft appellant niet de nodige duidelijkheid verschaft over zijn financiële situatie, wat leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.F. Bandringa als voorzitter en Y.J. Klik en A.M. Overbeeke als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 december 2012.

Uitspraak

11/1797 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 februari 2011, 10/2778 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Datum uitspraak 11 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2012. Voor appellant is verschenen mr. Boon. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Rijkers.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 8 juni 2009 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Omdat vooronderzoek heeft uitgewezen dat appellant onder de naam Peku Bikes een eigen bedrijf heeft, heeft het college een onderzoek ingesteld naar mogelijke bedrijfsactiviteiten en naar de financiële situatie van appellant. In dat kader zijn Suwinet en internet geraadpleegd en heeft appellant op 1 juli 2009 en op 9 juli 2009 verklaringen afgelegd. Aansluitend aan het gesprek op 9 juli 2009 hebben twee medewerkers een huisbezoek bij appellant afgelegd. Uit dit onderzoek is, samengevat, het volgende naar voren gekomen. Het bedrijf van appellant staat als economisch actief geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. Op marktplaats.nl stonden diverse advertenties waarin appellant goederen en/of diensten aanbiedt. Tijdens het huisbezoek zijn, naast een werkplaats en een kantoortje, diverse voertuigen, onderdelen en materialen aangetroffen. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 21 juli 2009.
1.3. Bij besluit van 23 juli 2009 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Bij besluit van 22 december 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 juli 2009 ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat sprake is van een actief bedrijf, zodat het onaannemelijk is dat appellant geen inkomsten heeft verworven. Appellant heeft nagelaten voldoende inzicht in zijn financiële situatie te geven. Als gevolg hiervan kan niet worden vastgesteld of appellant ten tijde hier van belang verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat aangevoerd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, dat hij geen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en dat hij met de verstrekte informatie voldoende heeft aangetoond dat hij niet kan voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het in dit geding van belang zijnde wettelijke kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. Het gaat in dit geding om een afwijzende beslissing op een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die kunnen leiden tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de belanghebbende niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant naar aanleiding van zijn aanvraag van 8 juni 2009 in gebreke is gebleven aan de hand van objectieve verifieerbare gegevens toereikende informatie te verstrekken over zijn actuele financiële situatie.
4.3. Het college heeft appellant bij brief van 23 juni 2009 verzocht om de belastingaangifte van 2008 en bij brief van 2 juli 2009 om de belastingaangifte van het eerste kwartaal van 2009. Vaststaat dat appellant deze gegevens niet heeft verstrekt. In dit verband is van belang dat appellant op 1 juli 2009 heeft verklaard dat zijn boekhouder iedere drie maanden een zakelijke belastingaangifte doet, en dat er in 2008 vier maal en in 2009 één maal een dergelijke aangifte is gedaan. Dat appellant in bezwaar wel een jaarverslag met de jaarcijfers over 2008 heeft overgelegd, maakt dit niet anders.
4.4. Voorts komen de bevindingen tijdens het huisbezoek op 9 juli 2009, evenals de jaarcijfers over 2008, niet overeen met de verklaring van appellant dat zijn bedrijf sinds begin 2007 niet meer actief is en dat hij slechts drie brommers in onderdelen bij hem thuis heeft staan. Uit het onder 1.2. genoemde rapport blijkt dat tijdens dat huisbezoek (onder meer) vier scooters, twee karts, twee quads, een bromfiets, een gemotoriseerde step, gereedschap, en verder de nodige onderdelen zoals kabels en trappers - voorzien van prijsstickers - en banden, accu’s en 50 flessen motorolie zijn aangetroffen. Anders dan appellant heeft betoogd, heeft hij geen afdoende verklaring gegeven voor de aangetroffen onderdelen en voertuigen.
4.5. Appellant heeft onvoldoende inzicht gegeven in - de omvang van - zijn economische activiteiten en in de inkomsten die hij daaruit heeft ontvangen. De conclusie van het college dat appellant de wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden waardoor niet kan worden vastgesteld of hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, wordt dan ook onderschreven. Dit brengt mee dat de aanvraag van 8 juni 2009 terecht is afgewezen.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en Y.J. Klik en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2012.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) J.M. Tason Avila
HD