11/2224 AW, 12/1271 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2011, 10/1299 (aangevallen uitspraak)
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West, voorheen Geuzenveld-Slotermeer, (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 6 december 2012
PROCESVERLOOP
Het dagelijks bestuur heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 24 januari 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Betrokkene heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, dat, via de rechtbank Amsterdam, ter behandeling is doorgezonden aan de Raad.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2012. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. E.D. van Tellingen, advocaat. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.T.M. van Doesum, advocaat, en mr. C. Achthoven.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was vanaf 1 december 2003 aangesteld als medewerker afvalpunt bij het afvalpunt [G.]. Met ingang van 1 maart 2007 heeft de [stichting] dit afvalpunt overgenomen. Bij besluit van 12 maart 2007 is betrokkene meegedeeld dat hij niet wordt overgedragen aan de stichting. Tegen dit besluit heeft betrokkene geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Bij besluit van 4 september 2007 heeft het dagelijks bestuur betrokkene ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor de functie anders dan wegens ziekte of gebrek. Na bezwaar heeft het dagelijks bestuur dit ontslag bij besluit van 11 maart 2008 herroepen.
1.3. Vanaf 3 juni 2008 is betrokkene gedetacheerd bij het afvalpunt [D.], waar hij naar tevredenheid heeft gewerkt. Op 13 juli 2008 heeft betrokkene een fietsongeluk gehad, waardoor hij tot medio december 2008 ziek is geweest. Tijdens zijn ziekte heeft betrokkene zijn collega's niet willen ontvangen. Toen hij weer voor halve dagen kon beginnen heeft het afvalpunt [D.] te kennen gegeven betrokkene niet meer te willen plaatsen, omdat hij niet in het team past.
1.4. In een e-mailbericht van 26 januari 2009 heeft het dagelijks bestuur aan het [bedrijf] gevraagd of betrokkene op een afvalpunt kon worden ingezet. Dit bleek niet mogelijk te zijn. Eind mei 2009 heeft het dagelijks bestuur verkend of een stageplaats bij de gemeente Almere mogelijk zou zijn. Een op 8 juni 2009 gepland gesprek, waarvoor het dagelijks bestuur betrokkene door het inspreken van zijn voice-mail heeft uitgenodigd, is niet doorgegaan omdat hij niet had gereageerd.
1.5. Na het voornemen daartoe van 10 augustus 2009, heeft het dagelijks bestuur betrokkene bij besluit van 27 oktober 2009 per 1 januari 2010 ontslag verleend op grond van artikel 12.12, aanhef en onder b, van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA). Aan dit besluit heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat is geprobeerd om betrokkene onder te brengen bij de stichting, het [bedrijf] en elders binnen het stadsdeel, maar dat herplaatsing niet tot de reële mogelijkheden behoort. Daardoor bestaat geen uitzicht meer op een verdere vruchtbare samenwerking en kan voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het dagelijks bestuur worden verwacht. Aan het ontslag heeft het dagelijks bestuur de garantie verbonden dat de reguliere en de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering aan betrokkene worden uitgekeerd als het UWV deze uitkeringen wegens verwijtbaarheid van zijn kant zou weigeren.
1.6. Bij besluit van 23 maart 2010, zoals aangevuld bij besluit van 16 november 2010 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 27 oktober 2009 gegrond verklaard, voor zover geen extra vergoeding bovenop de aan het ontslag verbonden werkloosheidsuitkering is toegekend. Het dagelijks bestuur heeft, naast de garantie op (bovenwettelijke) werkloosheidsuitkering, aan betrokkene alsnog een ontslagvergoeding toegekend van € 7.000,- netto.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat het dagelijks bestuur onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat is getracht om betrokkene alsnog onder te brengen bij de stichting of elders binnen het stadsdeel. Uit de houding van betrokkene in de tweede helft van 2008 kan niet worden afgeleid dat van verdere inspanningen geen resultaat meer te verwachten was. Het gesprek bij de gemeente Almere heeft niet door de houding van betrokkene geen doorgang kunnen vinden; het dagelijks bestuur heeft het risico genomen dat betrokkene de ingesproken boodschap niet zou afluisteren en, hoewel daar voldoende tijd voor was, niet de mogelijkheid benut om hem ook per e-mail en of er post te benaderen. Het dagelijks bestuur was dan ook niet bevoegd om betrokkene op grond van een impasse met toepassing van artikel 12.12, aanhef en onder b, van de NRGA te ontslaan. Dit artikelonderdeel kan ook worden toegepast indien de verhoudingen onherstelbaar zijn verstoord. Naar het oordeel van de rechtbank is bij de behandeling van de zaak ter zitting op 24 januari 2011 gebleken dat dit inmiddels het geval is, zodat terugkeer van betrokkene feitelijk niet realistisch is. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand gelaten, omdat op grond van de beschikbare gegevens niet duidelijk is per wanneer de verhoudingen onherstelbaar verstoord zijn geraakt.
3.1. Het dagelijks bestuur heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd, voor zover daarbij is overwogen dat hij niet bevoegd was om betrokkene op grond van een impasse te ontslaan en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet wegens een onherstelbaar verstoorde verhouding in stand zijn gelaten. De herplaatsingsmogelijkheden van betrokkene zijn volgens het dagelijks bestuur voldoende onderzocht, zodat wel degelijk sprake was van een impasse. De verhoudingen zijn al vanaf het eerste ontslag in 2007 onherstelbaar verstoord, zodat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand hadden moeten blijven.
3.2. Betrokkene heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
3.3. Bij het besluit van 24 januari 2012 heeft het dagelijks bestuur, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie Nieuw-West die concludeerde dat de arbeidsverhouding vanaf 24 januari 2011 is verstoord, onder aanpassing van de motivering, het per 1 januari 2010 verleende ontslag in stand gelaten op de grond dat de verhoudingen al in 2007 onherstelbaar waren verstoord. Dit blijkt onder meer uit de gang van zaken tijdens de hoorzitting op 11 februari 2010, waar betrokkene ongefundeerde aantijgingen heeft geuit jegens O, medewerkster HRM.
3.4. Betrokkene heeft zich gemotiveerd tegen het besluit van 24 januari 2012 gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de gedingstukken onvoldoende blijkt dat sprake was van een impasse. Alleen van het verzoek aan het [bedrijf] blijkt uit de stukken dat plaatsing daar niet mogelijk was. Niet duidelijk is welke inspanningen het dagelijks bestuur heeft verricht om betrokkene te (her)plaatsen bij de stichting of het stadsdeel, terwijl een stageplaats bij de gemeente Almere wellicht mogelijk zou zijn geweest als het dagelijks bestuur betrokkene ook per mail en/of er post voor een gesprek daar had uitgenodigd. Niet gebleken is dat de houding van betrokkene herplaatsing heeft bemoeilijkt. Dat hij tijdens zijn ziekte in 2008 om hem moverende redenen geen bezoek heeft willen ontvangen van collega’s is in dit verband niet relevant.
4.1.2. Op grond van de stukken kan niet worden geconcludeerd dat de verhouding op de ontslagdatum, 1 januari 2010, zodanig was dat een vruchtbare voortzetting van het dienstverband niet meer mogelijk zou kunnen zijn. Vanaf medio 2008 tot aan de datum van het ontslag heeft betrokkene niet gewerkt en is er alleen mailverkeer geweest over zijn ziekmelding. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit dan ook terecht niet in stand gelaten op de grond dat de verhoudingen op 1 januari 2010 niet onherstelbaar waren verstoord.
4.1.3. Uit 4.1.1 en 4.1.2 volgt dat het hoger beroep van het dagelijks bestuur niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
Het besluit van 24 januari 2012
4.2. Het standpunt van het dagelijks bestuur dat de verhouding met betrokkene al vanaf 2007 onherstelbaar was verstoord, zodat het ontslag in stand kan blijven, is gebaseerd op dezelfde stukken als die ten grondslag lagen aan het bestreden besluit. Deze stukken bieden geen steun voor het standpunt dat de verhoudingen al vanaf 2007 onherstelbaar zijn verstoord. Zoals hiervoor al is overwogen is het in 2007 gegeven ontslag ongedaan gemaakt, is betrokkene in 2008 herplaatst, treft hem geen verwijt dat hij na de periode van ziekte in 2008 niet kon terugkeren naar het afvalpunt [D.] en blijkt daarna ook anderszins niet van een verstoorde verhouding. Anders dan het dagelijks bestuur heeft bepleit is de gang van zaken bij de hoorzitting op 11 februari 2010, waar betrokkene geïrriteerd heeft gereageerd op O, geen bewijs van een voordien al langdurig verstoorde verhouding. Het beroep tegen het besluit van 24 januari 2012 moet dan ook gegrond worden verklaard en dit besluit zal worden vernietigd voor zover het de ontslagdatum betreft.
4.3.1. De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank heeft haar oordeel dat de verhoudingen in ieder geval op de datum van de zitting bij de rechtbank, 24 januari 2011, onherstelbaar waren verstoord uitvoerig gemotiveerd. Uit de aangevallen uitspraak blijkt bovendien duidelijk dat ook dit een grond is voor ontslag en dat alleen nog onduidelijk was of de verhoudingen al voor 24 januari 2011 onherstelbaar verstoord waren geraakt. De Raad ziet geen aanleiding daarover anders te oordelen.
4.3.2. In de beschikbare gegevens ziet de Raad geen aanleiding om aan te nemen dat de verhoudingen vóór 24 januari 2011 al onherstelbaar waren verstoord. Uit het verslag van de hoorzitting op 11 februari 2011 blijkt weliswaar dat betrokkene toen geïrriteerd op O heeft gereageerd. Daar was echter ook wel enige aanleiding toe, omdat enkele zaken, zoals bijvoorbeeld de eindafrekening van de vorige ontslagprocedure en een probleem over het pensioen van betrokkene al langere tijd om een oplossing vroegen. Nu betrokkene bij de hoorzitting te kennen heeft gegeven mogelijkheden te zien bij één van de zes afvalpunten in Amsterdam kan de verslechterde relatie met een medewerkster HRM niet leiden tot de conclusie dat vanaf dat moment al sprake was van zodanig verstoorde verhoudingen dat terugkeer niet meer mogelijk was. Daar is ook geen ander moment vóór 24 januari 2011 voor aan te wijzen.
4.3.3. Uit 4.3.1 en 4.3.2 en de aanzegtermijn van negen weken als bedoeld in artikel 12.1, eerste lid, van de NRGA, volgt dat aan betrokkene met ingang van 5 april 2011 ontslag kan worden verleend. Betrokkene komt niet in aanmerking voor verlenging van de aanzegtermijn met vijf weken op grond van artikel 12.1, tweede lid, van de NRGA. Hij is weliswaar ouder dan 50 jaar, maar voldoet niet ook aan de voorwaarde dat hij minimaal 15 jaar zonder onderbreking in dienst was van de gemeente.
4.3.4. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de toegekende ontslagvergoeding, bestaande uit de garantie op (bovenwettelijke) werkloosheidsuitkering en een bedrag van € 7.000,- netto in de gegeven omstandigheden onvoldoende is.
5.1. Ten overvloede merkt de Raad op dat, zoals ter zitting is besproken, betrokkene, zijn gemachtigde en het dagelijks bestuur met elkaar in overleg dienen te treden om er gezamenlijk zorg voor te dragen dat betrokkene vanaf 5 april 2011 in aanmerking komt voor een werkloosheidsuitkering of een uitkering ingevolge de Ziektewet. Voorts merkt de Raad op dat ook de registratie van de pensioenopbouw van betrokkene zo spoedig mogelijk dient te worden geregeld.
5.2. Het dagelijks bestuur zal worden veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 437,- aan kosten van rechtsbijstand in hoger beroep.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- bepaalt dat van het dagelijks bestuur een griffierecht wordt geheven van € 454,-;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 januari 2012 gegrond en vernietigt dit besluit voor zover daarbij de ontslagdatum is bepaald op 1 januari 2010;
- verleent ontslag aan betrokkene met ingang van 5 april 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 24 januari 2012;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de kosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 437,-, te betalen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.N.A. Bootsma en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra