11/1793 AW + 12/1213 AW + 12/1214 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 februari 2011, 10/7556 (aangevallen uitspraak 1) en van 11 januari 2012, 11/5517 en 11/6517 (aangevallen uitspraak 2)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hillegom (college)
Datum uitspraak: 6 december 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2012. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.H.M. Wesseling.
OVERWEGINGEN
1. Appellant, geboren op [in] 1948, is met ingang van 1 januari 1994 eervol ontslag verleend, onder toekenning van wachtgeld op grond van de wachtgeldverordening van de gemeente Hillegom tot aan de leeftijd van 65 jaar. Vanaf december 2003 heeft het college daarom per maand een bedrag in mindering gebracht van € 451,21 in verband met neveninkomsten.
1.1. Bij besluit van 3 maart 2010 heeft het college elke betaling inzake de wachtgelduitkering van appellant met onmiddellijke ingang opgeschort voor een periode van drie maanden, omdat hij al langere tijd naliet om nadere informatie over zijn inkomsten te verstrekken.
1.2. Bij besluit van 27 mei 2010 heeft het college de opgeschorte betalingen over de maanden maart tot en met mei 2010 vervallen verklaard en de betalingen met ingang van juni 2010 stopgezet.
1.3. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 3 maart 2010 bij besluit van 15 september 2010 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.4. Bij brief van 17 december 2010 heeft appellant het college verzocht om nabetaling van ten onrechte toegepaste kortingen op het wachtgeld over de periode van december 2003 tot en met februari 2010, ter hoogte van in totaal € 33.840,75, vermeerderd met wettelijke rente en eventuele fiscale schade.
1.5. Bij besluit van 13 januari 2011 heeft het college op dit verzoek afwijzend beslist.
1.6. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 13 januari 2011 bij besluit van
13 mei 2011 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
1.7. Bij besluit van 16 februari 2011 heeft het college de wachtgelduitkering van appellant met ingang van 1 juni 2010 geheel vervallen verklaard.
1.8. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 16 februari 2011 bij besluit van 30 juni 2011 (bestreden besluit 3) ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 1 het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant rechtens geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, nu het college bij het in rechte vaststaande besluit van 27 mei 2010 deze opgeschorte betalingen vervallen heeft verklaard.
2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 2 het beroep tegen de bestreden besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het college het verzoek van appellant van 17 december 2010 om de korting op zijn wachtgeld ongedaan te maken terecht heeft aangemerkt als een verzoek om terug te komen van een in rechte vaststaand besluit. Niet gebleken is van nieuwe feiten en omstandigheden. Verder is overwogen dat het college terecht heeft vastgesteld dat appellant verwijtbaar heeft nagelaten volledige opgave van inkomsten te doen als bedoeld in artikel 10:16, eerste lid, van de CAR/UWO en mocht het college, onder toepassing van artikel 10:22, eerste lid, aanhef en onder a, van de CAR/UWO, de wachtgelduitkering vervallen verklaren.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Appellant heeft tegen het besluit van 27 mei 2010 geen rechtsmiddelen aangewend. Hij kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat het besluit niet op de voorgeschreven wijze aan hem bekend is gemaakt waardoor de bezwaartermijn niet is aangevangen en het besluit niet in recht is komen vast te staan. Appellant heeft het besluit in ieder geval ontvangen in de bezwaarprocedure tegen de opschorting van zijn wachtgeld en had daartegen vanaf dat moment bezwaar kunnen maken. Nu hij dat niet heeft gedaan is dit besluit in rechte komen vast te staan. Nu het college bij een in rechte vast staand besluit de opgeschorte betalingen over de maanden maart tot en met mei 2010 vervallen heeft verklaard kan appellant met onderhavig (hoger) beroep tegen de opschorting van deze betalingen niet meer bereiken hetgeen hij met het instellen daarvan heeft beoogd. De beroepsgrond faalt. De aangevallen uitspraak 1 dient te worden bevestigd.
3.2. Voorts onderschrijft de Raad hetgeen de rechtbank heeft overwogen over bestreden besluit 2. Vaststaat dat een uitdrukkelijk besluit over de voortzetting van de door het college toegepaste korting op de wachtgelduitkering in de periode van december 2003 tot en met februari 2010 ontbreekt. Naar vaste rechtspraak kan een besluit over de hoogte van een uitkering echter ook zijn vervat in een uitkeringsspecificatie. Nu appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen deze specificatie(s) is deze korting in rechte vast komen te staan. Hiermee is het verzoek van appellant van 17 december 2010 terecht aangemerkt als een verzoek om terug te komen van een in rechte vaststaand besluit, zodat van hem ingevolge artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht mag worden verlangd bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Appellant heeft geen nieuwe gegevens overgelegd die een ander licht op de zaak werpen. Zijn enkele opmerking dat met het voortzetten van de korting sprake is van een door het college gemaakte fout, leidt niet tot een ander oordeel, zeker niet nu appellant niet heeft gereageerd op het verzoek van het college van 25 juli 2009 om aan te geven of het bedrag van de korting van € 451,21 nog juist was. Het college heeft dan ook in redelijkheid het verzoek van appellant van 17 december 2010 kunnen afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
3.3. Ook de overwegingen van de rechtbank over bestreden besluit 3 onderschrijft de Raad. Ingevolge artikel 10:22, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 10:16, eerste lid, van de CAR/UWO kan het college het wachtgeld vervallen verklaren indien opgave van inkomsten uit bedrijf wordt nagelaten of onvolledig wordt gedaan. Het college heeft voldoende duidelijk gemaakt welke informatie nodig was voor de vaststelling van de hoogte van het wachtgeld. Appellant heeft verwijtbaar een substantieel deel van deze informatie niet overgelegd. De enkele gegevens die appellant wel heeft overgelegd zijn volstrekt ontoereikend. Het college heeft dan ook in redelijkheid de wachtgelduitkering van appellant vervallen mogen verklaren.
3.4. De aangevallen uitspraak 2 dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.N.A. Bootsma en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra