ECLI:NL:CRVB:2012:BY5205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/6795 WWB + 12/2631 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van een aanvraag om bijstand op grond van de WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door betrokkene, die op 9 december 2009 was ingediend. Appellant, het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, had de aanvraag op 20 januari 2010 buiten behandeling gesteld op basis van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat betrokkene niet alle gevraagde gegevens had aangeleverd. Betrokkene had echter tijdig om uitstel gevraagd en had in een e-mail op 12 januari 2010 aangegeven dat zij nog niet in het bezit was van bepaalde documenten, waaronder hypotheekoverzichten.

De rechtbank Arnhem oordeelde dat appellant niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat betrokkene voldoende had gedaan om de gevraagde informatie aan te leveren. Appellant had niet adequaat gereageerd op het verzoek om uitstel en had geen navraag gedaan naar de ontbrekende documenten. In hoger beroep heeft appellant de uitspraak van de rechtbank bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat appellant had moeten reageren op het verzoek om uitstel en dat het niet reageren op de e-mail van betrokkene een schending van de goede procesorde inhield.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die werden begroot op € 893,--. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen bestuursorganen en aanvragers in het kader van aanvragen om bijstand.

Uitspraak

10/6795 WWB, 12/2631 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 november 2010, 10/1735 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak: 4 december 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend en een nieuwe beslissing op bezwaar van 17 januari 2011 toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Ronde. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. A.E.L.Th. Balkema, advocaat.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 9 december 2009 heeft betrokkene een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) gedaan. Bij brief van 6 januari 2010 heeft de aanvraagconsulent betrokkene gevraagd voor 13 januari 2010 nog een aantal gegevens over te leggen teneinde de aanvraag in behandeling te kunnen nemen. Betrokkene diende nog over te leggen:
- (voorlopige) balans, winst- en verliesrekening van 2009;
- recent saldo-overzicht van de hypothecaire schuld(en) voor de woonboten de [woonboot 1] en de [woonboot 2];
- recent saldo-overzicht van de schuld bij haar ouders;
- afkoopwaarde levensverzekering(en);
- WOZ-waarde van woonboot de [woonboot 1];
- hypotheekakte van woonboot de [woonboot 2].
In deze brief is voorts kenbaar gemaakt dat als betrokkene niet in de gelegenheid was voor 13 januari 2010 de gevraagde gegevens aan te leveren of als er nog vragen zouden zijn, zij tijdig, dat wil zeggen voor 13 januari 2010, contact dient op te nemen met de aanvraagconsulent.
1.2. Op 12 januari 2010 heeft betrokkene haar aanvraagconsulent een e-mailbericht gestuurd met daarbij als bijlage de voorlopige balans winst-verlies 2009, opgesteld door de accountant, een recent saldo-overzicht van de schuld bij de ouders, en de afkoopwaarde levensverzekering bij SNS reaal. Voorts heeft betrokkene in dat bericht uitstel gevraagd voor het aanleveren van het recente hypotheekoverzicht van woonboot de [woonboot 1] aangezien dit nog niet in haar bezit is, omdat de ING-bank dergelijke overzichten landelijk verstuurt op 16 januari 2010. Zij heeft daarbij opgemerkt dat de overzichten elk jaar hetzelfde zijn en daarbij verwezen naar het hypotheekoverzicht van 2008, dat zij al eerder had ingeleverd. Betrokkene heeft voorts vermeld dat zij de gevraagde WOZ-waarde van woonboot de [woonboot 1] nog niet kan aanleveren, omdat zij van de gemeente nog geen WOZ-beschikking heeft ontvangen. Ten aanzien van het saldo-overzicht en de hypotheekakte van woonboot de [woonboot 2] heeft betrokkene opgemerkt dat die woonboot niet meer in haar bezit is en dat de schuld bij de bank is afgelost. Ten slotte heeft betrokkene gevraagd of alle informatie nu compleet is en of appellant, in het geval dat niet zo zou zijn, dat haar dan zo spoedig mogelijk wil laten weten.
1.3. Bij besluit van 20 januari 2010 heeft appellant de aanvraag van betrokkene met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten.
1.4. Appellant heeft bij besluit van 4 mei 2010 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard op de grond dat betrokkene heeft nagelaten de gevraagde gegevens zoals de meest recente hypotheekoverzichten van de woonboten de [woonboot 1] en de [woonboot 2] over te leggen, zodat appellant bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen.
1.5. Naar aanleiding van een nieuwe aanvraag heeft appellant betrokkene met ingang van 4 februari 2010 in aanmerking gebracht voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant niet bevoegd was de aanvraag van betrokkene buiten behandeling te stellen, omdat betrokkene onder de gegeven omstandigheden voldoende heeft gedaan om de gevraagde stukken aan te leveren. Appellant heeft ten onrechte niet gereageerd op het e-mailbericht van 12 januari 2010 van betrokkene.
3.1. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft appellant op 17 januari 2011 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij aan betrokkene bijstand is verleend van 2 december 2009 (datum melding) tot en met 3 februari 2010.
3.2. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Appellant heeft - kort weergegeven - aangevoerd onder verwijzing naar vaste rechtspraak, dat het aan het college en niet aan de aanvrager is te bepalen welke gegevens nodig zijn voor het beoordelen van het recht op bijstand. Betrokkene heeft niet alle gevraagde gegevens aangeleverd. Voorts is de vertegenwoordiger van appellant ter zitting van de rechtbank met een nieuwe grond geconfronteerd waarop niet adequaat kon worden gereageerd door bijvoorbeeld navraag te doen bij de aanvraagconsulent van betrokkene. Dit is in strijd met de goede procesorde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. In het onder 1.2 genoemde e-mailbericht van 12 januari 2010 heeft betrokkene naar aanleiding van de brief van 6 januari 2010 tijdig om uitstel gevraagd voor het aanleveren van de hypotheekoverzichten 2009 van woonboot de [woonboot 1], omdat deze overzichten door haar bank op 16 januari 2010 landelijk zouden worden verstuurd. De hypotheekoverzichten van 2008 zijn bij de aanvraag reeds overlegd. Verder heeft betrokkene vermeld dat zij geen hypotheekakte van woonboot de [woonboot 2] meer heeft omdat de [woonboot 2] is verkocht en de schuld is afgekocht. Ten slotte schrijft betrokkene “Ik hoop dat alle informatie nu compleet is en u mijn aanvraag kunt afhandelen. Mocht u onverhoopt toch nog iets nodig hebben, laat mij dat zo spoedig mogelijk weten.”
4.3. Onder de gegeven omstandigheden, te weten de in de brief van 6 januari 2010 geboden mogelijkheid uitstel te vragen of nadere vragen te stellen als iets niet duidelijk is en het daarop, tijdig, gevolgde e-mailbericht van 12 januari 2010 van betrokkene, had het op de weg van appellant gelegen om te reageren op haar verzoek om uitstel en navraag te doen naar de verkoop van woonboot de [woonboot 2], de afkoop van de hypothecaire schuld ter zake van die woonboot en de hypotheekoverzichten van 2009 ter zake van woonboot de [woonboot 1].
4.5. Door dit na te laten was appellant niet bevoegd de aanvraag van betrokkene met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen.
4.6. Het betoog van appellant dat de goede procesorde is geschonden doordat de gemachtigde van appellant ter zitting van de rechtbank werd overvallen met een nieuwe grond, namelijk dat betrokkene al eerder een map met gegevens heeft overhandigd aan haar consulent, kan aan het voorgaande niet afdoen. Overigens blijkt uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 19 augustus 2010 niet dat de gemachtigde van appellant heeft geageerd tegen het feit dat door betrokkene een nieuwe grond werd opgevoerd waarop hij niet adequaat kon reageren.
4.7. Uit 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Dit brengt mee dat het besluit van 17 januari 2011, waarmee geheel aan het bezwaar van betrokkene tegemoet is gekomen, geen bespreking behoeft.
5. Aanleiding bestaat appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 874,-- voor verleende rechtsbijstand en € 19,20 voor reiskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 893,--;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 448,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en M. Hillen en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2012.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) N.M. van Gorkum