ECLI:NL:CRVB:2012:BY4598

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2803 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van voorschotten persoonsgebonden budget (pgb) door Zorgkantoor na emigratie

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin werd geoordeeld dat zij geen recht had op de door het Zorgkantoor aan haar betaalde voorschotten voor het persoonsgebonden budget (pgb). Appellante ontving vanaf 2003 een pgb, maar heeft in december 2006 aangegeven te emigreren en geen aanspraak meer te maken op het pgb. Desondanks heeft het Zorgkantoor in 2007 voorschotten aan haar toegekend, die later als onterecht zijn aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante niet mocht vertrouwen op de ontvangen voorschotten, omdat deze specifiek waren aangeduid als betrekking hebbend op het jaar 2007. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het Zorgkantoor terecht de voorschotten heeft teruggevorderd, aangezien appellante geen recht had op deze betalingen. De Raad benadrukte dat appellante niet kon aantonen dat zij op de hoogte was van een nabetaling van het pgb over 2006 en dat de omstandigheden rondom haar verhuizing naar België niet konden leiden tot een gerechtvaardigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de ontvangen bedragen. De Raad concludeerde dat de terugvordering van € 2.677,11 terecht was en dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot deze beslissing had kunnen komen.

Uitspraak

10/2803 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 31 maart 2010, 09/3796 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
Zorgkantoor West-Brabant (Zorgkantoor)
Datum uitspraak 28 november 2012.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2012. Appellante en het Zorgkantoor zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving vanaf 2003 een persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Bij brief van 5 december 2006 heeft appellante het Zorgkantoor bericht dat zij per 1 januari 2007 gaat emigreren en per deze datum geen aanspraak meer maakt op het pgb. Het toekomstige adres van appellante is niet vermeld in deze brief.
1.2. Bij besluiten van 21 december 2006, 22 januari 2007 en 6 februari 2007 heeft het Zorgkantoor een pgb aan appellante toegekend voor het jaar 2007. Daarbij is medegedeeld dat de betaling bij wijze van bevoorschotting zal plaatsvinden. In 2007 zijn aan appellante twee voorschotten betaald ten bedrage van in totaal € 2.677,11.
1.3. Bij brief van 27 februari 2007 heeft het Zorgkantoor appellante op haar laatst bekende adres aangeschreven en bevestigd dat haar bericht is ontvangen dat zij geen gebruik meer wenst te maken van het pgb en dat het dossier om deze reden is gesloten.
1.4. Bij besluit van 27 februari 2007 heeft het Zorgkantoor het pgb voor het jaar 2007 voor appellante vastgesteld op € 0,00. Voorts heeft het Zorgkantoor vastgesteld dat in 2007 voorschotten aan appellante zijn betaald ten bedrage van € 2.677,11, dat appellante hiervan € 0,00 heeft verantwoord en dat zij € 2.677,11 dient terug te betalen. Op 12 maart 2008 en 28 oktober 2008 heeft het Zorgkantoor betalingsherinneringen aan appellante gestuurd op haar laatst bekende adres in Bavel. Op 27 november 2008 heeft het Zorgkantoor een betalingsherinnering aan appellante gestuurd op haar nieuwe adres in België.
1.5. Bij besluit van 20 juli 2009 heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 27 februari 2007 ongegrond verklaard (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat zij er op mocht vertrouwen dat de verstrekte voorschotten voor haar waren bestemd en dat zij deze mocht behouden. Voorts is overwogen dat het Zorgkantoor op basis van de gemaakte belangenafweging in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om de voorschotten terug te vorderen.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij er op mocht vertrouwen dat zij de ontvangen voorschotten mocht houden, omdat zij er van uit ging dat de bedragen betrekking hadden op een nabetaling van het pgb over 2006. Voorts heeft appellante aangevoerd dat in de periode van eind 2006 tot begin 2007 veel grote bedragen op haar bankrekening werden bijgeschreven en van haar bankrekening werden afgeschreven en dat zij in de hectiek van de verhuizing naar België niet heeft gekeken waarop die mutaties betrekking hadden. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat zij het Zorgkantoor op de hoogte heeft gesteld van haar verhuizing naar België en dat zij na twee jaar geconfronteerd wordt met een terugvordering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat een appellant tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen kan verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting. Appellante heeft bij email van 16 oktober 2012 verzocht om uitstel. In hetgeen appellante daaromtrent heeft aangevoerd worden geen gewichtige redenen gezien om het verzoek om uitstel in te willigen.
4.2. Het betoog dat appellante erop mocht vertrouwen dat de voorschotten voor haar waren bestemd en dat zij deze mocht behouden, wordt verworpen. Zoals in de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, is overwogen, kan aan het Zorgkantoor worden tegengeworpen dat zij na ontvangst van het verhuisbericht van 5 december 2006 alsnog correspondentie naar het adres van appellante heeft verstuurd waarvan het Zorgkantoor kon weten dat dit niet meer het actuele adres van appellante was. Dit geldt temeer voor de periode na 27 februari 2007 toen de melding van appellante in de systemen van het Zorgkantoor was verwerkt. Evenwel is door de rechtbank terecht doorslaggevende betekenis toegekend aan de omstandigheid dat bij de bijschrijving van de voorschotten als kenmerk stond vermeld dat het bedrag betrekking had op pgb over het jaar 2007. Dat de voorschotten een nabetaling van het pgb over 2006 zouden betreffen, kan dan ook niet worden ingezien. Temeer niet omdat, zoals de rechtbank heeft overwogen, niet is gebleken dat appellante een besluit had ontvangen waaruit dit zou kunnen worden afgeleid en zij evenmin een bericht had ontvangen over de stopzetting van haar pgb vanaf 1 januari 2007. De stelling van appellante dat zij niet bekend is met de gang van zaken rond het stopzetten van een pgb, kan haar onder deze omstandigheid niet baten. Dat de betaalde voorschotten appellante niet zouden zijn opgevallen en dat zij de mutaties op haar bankrekening in de hectiek van de verhuizing niet heeft gecontroleerd zijn omstandigheden die voor rekening en risico van appellante dienen te blijven. Dit kan het Zorgkantoor niet worden tegengeworpen. Ten slotte kan, voor zover betoogd, het enkele stilzitten van het Zorgkantoor geen grond opleveren voor een in rechte te honoreren beroep op opgewekt vertrouwen bij appellante.
4.3. Op grond van het voorgaande is dan ook terecht aangenomen dat appellante geen recht had op de door het Zorgkantoor aan haar betaalde voorschotten en dat het hiermee gemoeide bedrag van € 2.677,11 onverschuldigd aan haar is betaald. Ingevolge artikel 2.6.13, achtste lid, van de Regeling subsidies AWBZ vindt terugvordering of verrekening plaats van ten onrechte uitgekeerde subsidies. De door appellante aangevoerde feiten en omstandigheden maken niet dat geoordeeld moet worden dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot de in artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde belangenafweging heeft kunnen komen.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en M.I. ’t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) N.M. van Gorkum
HD