ECLI:NL:CRVB:2012:BY4499
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.J.T. van den Corput
- A.I. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Beëindiging recht op ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten en psychische klachten. Appellant was werkzaam als productiemedewerker/inpakker en had een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) ontvangen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts, P. van Muijen, heeft in zijn rapportage van 8 maart 2010 overtuigend toegelicht dat appellant vanaf 9 februari 2010 in staat is om zijn arbeid te verrichten. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de medische informatie die door appellant is overgelegd, niet voldoende is om aan te nemen dat hij niet in staat zou zijn om 40 uur per week te werken.
De Raad wijst erop dat de huisarts van appellant sinds november 2009 niet meer betrokken was bij zijn behandeling, waardoor de medische informatie van de huisarts niet relevant is voor de datum in geding. De bezwaarverzekeringsarts heeft rekening gehouden met de psychische klachten van appellant en heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van productiemedewerker/inpakker niet als belastend worden ervaren. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt van de verzekeringsartsen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 november 2012.