ECLI:NL:CRVB:2012:BY4351

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6267 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijzondere bijstand en de toepassing van richtprijzen door het college

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijzondere bijstand aan appellante door het college van burgemeester en wethouders van Heumen. Appellante ontving sinds 24 april 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft op 6 mei 2009 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van diverse huishoudelijke artikelen. Het college heeft op 22 juni 2009 bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 1.045,--, waarbij het college de prijzen uit de Prijzengids Nibud 2008-2009 als uitgangspunt heeft genomen. Appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar argumenten niet zijn gehonoreerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 27 november 2012 behandeld. De Raad oordeelt dat het college de richtprijzen van het Nibud als uitgangspunt mocht nemen en dat appellante niet heeft aangetoond dat de door haar gemaakte kosten noodzakelijkerwijs hoger waren dan de richtprijzen. De Raad stelt vast dat het college tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat er geen grond is voor het oordeel dat de rechtbank haar uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/6267 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 oktober 2010, 10/918 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Heumen (college)
Datum uitspraak 27 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.J.M. Nijenhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. L.G.U. Compri, kantoorgenoot van mr. Nijenhuis, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is op 16 oktober 2012 ter behandeling aan de orde gesteld, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving laatstelijk vanaf 24 april 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een gemeentelijke toeslag van 20%. Op 6 mei 2009 heeft zij een aanvraag om bijzondere bijstand gedaan voor de kosten van een kast, stofzuiger, radio, strijkijzer, strijkplank, televisie en fiets. Appellant is hangende het hoger beroep uit de gemeente Heumen vertrokken naar Roemenië.
1.2. Bij besluit van 22 juni 2009 heeft het college appellante bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 1.045,-- Het college heeft voor de kosten van de kast, de stofzuiger, de radio, het strijkijzer, de strijkplank en de televisie de Prijzengids 2008/2009 van het Nationaal Instituut voor budgetvoorlichting (Nibud) en voor de fiets de gemiddelde prijs van een tweedehands fiets in aanmerking genomen.
1.3. Bij besluit van 1 februari 2010 (bestreden besluit), voor zover van belang, heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 juni 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft daartoe - kort weergegeven - het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft niet gemotiveerd waarom het rapport van Bartimeus uit 2002 en het advies van Sensis uit 2006 onvoldoende zijn om de noodzaak van de door appellante daadwerkelijk gemaakte hogere kosten aan te tonen. Uit de rapporten komt naar voren welke eisen vanwege de visuele beperkingen van appellante moeten worden gesteld aan bijvoorbeeld een beeldscherm en een televisie. Verder heeft het college niet tijdig het primaire en bestreden besluit genomen. De rechtbank heeft ten onrechte geconcludeerd dat zich geen omstandigheden voordoen op grond waarvan het college had moeten afwijken van de richtprijzen van het Nibud. Appellante heeft specifieke fysieke en psychische klachten die de aankopen rechtvaardigen. Zij is in een ayurvedische praktijk in Kleve misbruikt. Zo werd zij gedwongen bepaalde huisraad weg te doen. In 2008 is zij op reis gegaan naar Zuidoost Azië om fysiek en mentaal te herstellen, maar zij werd beroofd en kwam zonder geld terug naar Nederland. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Ten slotte heeft de rechtbank niet alle gronden van beroep besproken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Hangende het hoger beroep heeft het college het standpunt ingenomen dat appellante in verband met haar vertrek naar het buitenland thans geen belang meer heeft bij een beoordeling van het hoger beroep. De gemachtigde van appellante heeft enerzijds dit standpunt onderschreven en anderzijds te kennen gegeven het hoger beroep niet in te trekken. De Raad ziet in het enkele feit dat appellante inmiddels naar het buitenland is vertrokken, geen grond voor het oordeel dat appellante geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van haar hoger beroep.
4.2.1. Het college heeft appellante bijzondere bijstand verleend en heeft daartoe bij de toekenning richtprijzen en voor de fiets een gemiddelde prijs van een tweedehands fiets in aanmerking genomen en niet de werkelijk door appellante gemaakte kosten.
4.2.2. Een bijstandverlenend orgaan kan niet de bevoegdheid worden ontzegd om, ter bepaling van de omvang van de noodzakelijke kosten respectievelijk de vergoedingen in het kader van de bijzondere bijstandverlening, forfaitaire bedragen of richtlijnen zodanig vast te stellen dat de betrokkene daarmee geacht moet worden de goedkoopste adequate voorziening te treffen. Dit laat onverlet dat het betrokkene vrijstaat aannemelijk te maken dat deze vergoeding in zijn geval niet toereikend is voor de te maken noodzakelijke extra kosten.
4.2.3. Anders dan appellante meent, heeft het college de in de Prijzengids Nibud 2008-2009 genoemde prijzen als uitgangspunt mogen nemen voor de hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college in haar geval van de richtprijzen had moeten afwijken. Het Bartimeusrapport waarop appellante zich beroept, betreft een onderzoek naar haar arbeids- en opleidingsmogelijkheden. Bovendien dateert het rapport, dat een geldigheidsduur van één jaar heeft, uit 2002. Het rapport van Sensis, Regionaal Centrum Nijmegen, geeft verlichtingsadviezen en adviezen over bediening van apparatuur in huis. Beide rapporten bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zou moeten afwijken van de richtprijzen, omdat uit de adviezen niet kan worden afgeleid dat uitsluitend de door appellante aangeschafte goederen voor haar toereikend zijn. Ook anderszins bieden de gedingstukken noch hetgeen appellante aan sociale en medische omstandigheden heeft aangevoerd, grond voor het oordeel dat het college in het geval van appellante had moeten afwijken van de richtprijzen van het Nibud en voor de fiets een hogere dan de gemiddelde prijs voor een tweedehands fiets had moeten hanteren.
4.3. Anders dan appellante meent, heeft het college tijdig op haar aanvraag beslist. De aanvraag dateert van 6 mei 2009. Het college heeft op deze aanvraag bij besluit van 22 juni 2009 en derhalve tijdig binnen acht weken, beslist. Het bezwaar dateert van 20 juli 2009. Het college heeft de termijn als bedoeld in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ruimschoots overschreden door eerst op 1 februari 2010 het bestreden besluit te nemen. Dit is evenwel geen reden om het bestreden besluit te vernietigen. Appellante had immers ingevolge artikel 6:12 van de Awb, zoals dat artikel luidde tot 1 oktober 2009, beroep kunnen instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
4.4. Ten slotte bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank haar uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd of een beroepsgrond niet heeft besproken en daardoor niet heeft voldaan aan de vereisten van de artikelen 8:69 en 8:77 van de Awb. Uit deze artikelen vloeit niet voort dat de rechtbank in haar uitspraak op alle door een belanghebbende aangevoerde argumenten afzonderlijk moet ingaan.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en M. Hillen en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2012.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) A.C.Oomkens
HD