11/1431 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 januari 2011, 10/1832 (aangevallen uitspraak)
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (Commissie)
Datum uitspraak 27 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. Visser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Commissie heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Visser. De Commissie heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft vanaf 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen. Hij heeft toen deelgenomen aan een re-integratietraject en het chauffeursdiploma goederenvervoer behaald. Op 13 oktober 2008 heeft appellant zijn re-integratietraject succesvol afgesloten en is hij gaan werken als vrachtwagenchauffeur. Na werkloos te zijn geworden heeft appellant in februari 2009 opnieuw bijstand ontvangen. Van 1 maart 2009 tot 1 juni 2009 heeft appellant een arbeidscontract gehad bij Werk Nu. Met toestemming van het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Arbeid en Activering (plaatsvervangend hoofd) heeft appellant in april 2009 deelgenomen aan een assessment voor een leerwerktraject in de installatietechniek.
1.2. Vanaf 1 juni 2009 ontving appellant weer bijstand.
1.3. Op 26 juni 2009 heeft de klantmanager appellant mondeling meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een opleiding. Op 29 juli 2009 heeft het plaatsvervangend hoofd dit nogmaals schriftelijk meegedeeld. Bij brief van 24 augustus 2009 heeft de wethouder Sociale Zaken appellant schriftelijk bevestigd dat omscholing niet mogelijk is, omdat appellant al over een goede beroepskwalificatie tot chauffeur beschikt. Appellant is op 13 augustus 2009 aangemeld bij Sagenn voor een arbeidsgericht traject. Op 25 augustus 2009 en op 1 september 2009 heeft appellant geweigerd het aangeboden contract te tekenen.
1.4. Bij besluit van 27 november 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 april 2010 (bestreden besluit), heeft de Commissie de bijstand van appellant over de periode van 1 november 2009 tot 1 december 2009 met 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm verlaagd. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant heeft geweigerd algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 27 november 2009 herroepen, bepaald dat de bijstand van appellant met ingang van 1 november 2009 gedurende één maand met 50 % wordt verlaagd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant door het niet tekenen van het contract bij Sagenn geen gebruik heeft gemaakt van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Op grond van de Maatregelen- en handhavingsverordening WWB 2009 van de gemeente Breda (Verordening) dient deze gedraging te worden aangemerkt als een gedraging van de derde categorie en wordt de maatregel vastgesteld op 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand. De rechtbank heeft geen grond aanwezig geacht om een lichtere maatregel op te leggen.
3.3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Het niet aanvaarden van het aangeboden contract bij Sagenn is gerechtvaardigd, omdat hij de mogelijkheid tot omscholing in de installatietechniek niet wilde frustreren. Door de afwachtende houding van de Commissie van april 2009 tot juni 2009 kan hem geen of op zijn minst een verminderd verwijt worden gemaakt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.2. Ingevolge de artikelen 2, eerste lid, 9, derde lid, en 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening verlaagt de Commissie van een betrokkene die geen gebruik maakt van een door de Commissie aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling de bijstand met 50% gedurende een maand. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Verordening wordt een maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
4.3. Niet in geschil is dat het contract met Sagenn moet worden aangemerkt als een door de Commissie aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en dat appellant heeft geweigerd daarvan gebruik te maken.
4.4. De Raad is met de rechtbank en de Commissie van oordeel dat appellant de verplichting om van de voorziening gebruik te maken verwijtbaar niet is nagekomen. Voorafgaand aan het ter tekening aanbieden van het contract met Sagenn is mondeling en schriftelijk aan appellant kenbaar gemaakt dat verdere omscholing hem niet werd aangeboden en dat hij een traject gericht op arbeidsinschakeling diende te volgen. Ook indien hij de onder 1.3 genoemde brief van 24 augustus 2009 niet of later zou hebben ontvangen, blijft staan dat hij tijdig mondeling op de hoogte is gesteld. Appellant heeft dit ter zitting van de Raad bevestigd. Uit de gedingstukken komt naar voren dat het assessment voor een opleiding installatietechniek in april 2009 was en dat naar aanleiding van de aanvraag om bijstand van 29 mei 2009 en het intakegesprek op 16 juni 2009 de klantmanager nader onderzoek heeft gedaan naar die opleiding. Op 29 juni 2009 heeft de klantmanager appellant meegedeeld dat hem geen verdere omscholing werd aangeboden. Dat die omscholing ook na het doen van het assessment niet doorging, omdat de Commissie niet eerder had onderkend dat appellant al over een toereikende beroepskwalificatie beschikte, betekent niet dat appellant de aangeboden voorziening bij Sagenn niet behoefde te accepteren of dat zijn weigering hem daarom niet of verminderd kan worden aangerekend.
4.5. Uit 4.4 volgt dat appellant heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende verplichting om gebruik te maken van een door de Commissie aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB was de Commissie gehouden de bijstand van appellant overeenkomstig de Verordening te verlagen. Niet is gebleken dat de omstandigheden of de mate van verwijtbaarheid aanleiding hadden moeten zijn om de met toepassing van de Verordening vastgestelde verlaging van 50% gedurende een maand te matigen.
4.6. Uit 4.2 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en M. Hillen en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2012.