ECLI:NL:CRVB:2012:BY3906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6247 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na medische beoordeling door bezwaarverzekeringsarts

In deze zaak heeft appellant, laatstelijk werkzaam als magazijnmedewerker, zich op 11 augustus 2010 ziek gemeld vanwege bestaande rug-, schouder- en knieklachten. Na een medisch onderzoek door de verzekeringsarts op 25 oktober 2010, werd appellant geschikt geacht voor arbeid, wat leidde tot een besluit van het Uwv dat hij per 26 oktober 2010 geen recht meer had op ziekengeld. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 17 december 2010. De rechtbank Haarlem heeft op 15 september 2011 het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de zitting op 10 oktober 2012 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig was. Appellant stelde dat zijn ernstige klachten, veroorzaakt door een nekhernia, in de bezwaarfase al zichtbaar waren en dat deze bij een zorgvuldig onderzoek aan het licht zouden zijn gekomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende dossierstudie had verricht en appellant had onderzocht. De Raad vond geen aanleiding om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten en concludeerde dat de door appellant overgelegde medische informatie geen nieuw licht op de zaak wierp. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 november 2012.

Uitspraak

11/6247 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 15 september 2011, 11-468 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. J.E. Groenenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Groenenberg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.B. Heij.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als magazijnmedewerker, heeft zich op 11 augustus 2010, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens al langer bestaande rug-, schouder- en knieklachten. In verband hiermee is appellant op 25 oktober 2010 op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest, die appellant per 26 oktober 2010 geschikt heeft geacht voor zijn arbeid. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv appellant bij besluit van 25 oktober 2010 meegedeeld dat hij met ingang van
26 oktober 2010 geen recht (meer) heeft op ziekengeld.
1.2. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv - in navolging van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, neergelegd in diens rapportage van 16 december 2010 - bij besluit van 17 december 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - samengevat weergegeven - geen aanleiding gezien het medisch onderzoek, verricht door de bezwaarverzekeringsarts, onzorgvuldig of onvolledig te achten. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de door appellant in beroep overgelegde medische informatie niet worden opgemaakt dat voor eind december 2010 bij appellant sprake was van een gewijzigd klachtenpatroon of een gewijzigde situatie en dat de bezwaarverzekeringsarts nadere informatie had moeten inwinnen bij de behandelend sector. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige in te schakelen zoals door appellant verzocht.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de medische beoordeling voldoende zorgvuldig is geweest. Appellant benadrukt dat zijn (zeer ernstige) klachten, als gevolg van een nekhernia, in de bezwaarfase al zichtbaar waren en bij een zorgvuldig medisch onderzoek aan het licht zouden zijn gekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep zonder nadere medische onderbouwing heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen.
4.3. Er bestaat geen aanleiding om het medisch onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig te achten. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, appellant op de hoorzitting van 19 november 2010 gezien en hem aansluitend lichamelijk onderzocht. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd waarom in het onderhavige geval geen aanleiding bestond om informatie bij de behandelend sector op te vragen. Voorts heeft deze arts op inzichtelijke wijze onderbouwd dat appellant, ondanks zijn milde afwijkingen, op de datum in geding in staat kan worden geacht zijn eigen werk te verrichten.
4.4. De in beroep overgelegde medische stukken, waaronder informatie van de huisarts, een neurochirurg, een neuroloog en een orthopedisch chirurg, werpen geen ander licht op de zaak. Uit de informatie van de neurochirurg van 21 februari 2011 blijkt dat appellant sinds eind december 2010 pijn heeft in de linkerarm uitstralend tot in de hand. Een MRI CWK liet een forse hernia C5-C6 links zien met wortel- en myelumcompressie. Uit de informatie van de neuroloog van 1 maart 2011 blijkt dat de recent ontstane klachten van de nekhernia los lijken te staan van de chronische schouderklachten. Volgens de neuroloog is het niet aannemelijk dat de hernia de oorzaak is van de schouderklachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage van 5 juli 2011 voldoende gemotiveerd waarom de overgelegde informatie haar geen aanleiding heeft gegeven om op medische gronden een andere beslissing te nemen.
4.5. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. Heeremans